Wie draait op voor oplichting door tussenpersoon?
Hoge Raad 11 maart 2011, LJN BB9964, BB9967, BB9969, BB9972, BB9974
Essentie
De Hoge Raad legt artikel 6:172 BW restrictief uit. Het artikel is niet van toepassing in situaties van onbevoegde vertegenwoordiging.Samenvatting
Y werkt als werknemer van zijn eigen bv (Y bv) samen met een tweetal zustervennootschappen, B bv en de eenmanszaak B, vanuit hetzelfde kantoorpand. Zij bieden diensten aan onder de naam B. Y geeft onder andere hypotheekadvies. In een aantal gevallen heeft Y cliënten geadviseerd een hypothecaire lening af te sluiten en de geleende gelden gedeeltelijk te beleggen. Ten behoeve van de beleggingen moesten de cliënten de geleende gelden op een rekening storten. Y heeft daarvoor zijn privé-rekening opgegeven. Hij heeft de gestorte gelden vervolgens van de rekening gehaald. Y is hiervoor strafrechtelijk veroordeeld. Gedupeerden van deze oplichting hebben Y bv, B bv, B in privé en de notaris die betrokken was bij het afsluiten van de hypotheken gedagvaard. Zij vorderen vergoeding van de gelden die Y van de rekening heeft gehaald. De notaris heeft vervolgens B bv en B in persoon vrijwaring opgeroepen. De gedupeerden en de notaris hebben aangevoerd dat Y jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld door onder meer een misleidende betaalopdracht te geven. B bv en B zijn aansprakelijk voor het handelen van Y als vertegenwoordiger van B bv en B op grond van artikel 6:172 BW, aldus de gedupeerden en de notaris. Dat Y niet bevoegd was om B bv en B te vertegenwoordigen doet daaraan volgens hen niet af. Zij stellen dat artikel 6:172 BW ook van toepassing is in gevallen waarin sprake is van onbevoegde vertegenwoordiging die de vertegenwoordigde wel bindt in de zin van artikel 3:61 lid 2 BW. De rechtbank heeft de vorderingen van de gedupeerden tegen Y bv, B bv en B toegewezen en de vorderingen tegen de notaris afgewezen. Aan een inhoudelijke beoordeling in de vrijwaringszaak wordt vervolgens niet toegekomen. Het hof heeft de vorderingen tegen Y bv, B bv en B eveneens toegewezen. Ook de vorderingen tegen de notaris heeft het hof (gedeeltelijk) toegewezen. Het heeft de notaris 75% aansprakelijk geacht. In de hoofdzaak van de gedupeerden tegen B bv en B en in de vrijwaringszaak van de notaris tegen B bv en B heeft het hof geoordeeld dat een redelijke uitleg van artikel 6:172 BW meebrengt dat aansprakelijkheid van de vertegenwoordigde ook kan bestaan indien de benadeelde op grond van een verklaring of gedraging heeft aangenomen of redelijkerwijs had mogen aannemen dat de vertegenwoordiger vertegenwoordigingsbevoegd was. In deze zaak was dat het geval. Immers:- presenteerde Y zich altijd als werknemer van B;
- gebruikte Y briefpapier van B;
- was Y bereikbaar op het telefoonnummer van B;
- heeft de notaris het concept voor de akten aan B gestuurd;
- was de betalingsinstructie op briefpapier van B gesteld;
- heeft B niet voorkomen dat Y zijn briefpapier gebruikte terwijl hij wel wist dat dit gebeurde.