Werkgeversaansprakelijkheid: reikwijdte van en verhouding tussen artikelen 7:658 en 7:611 BW
31 januari 2012
Werkgeversaansprakelijkheid: reikwijdte van en verhouding tussen artikelen 7:658 en 7:611 BW
HR 11 november 2011, LJN BR5215 en BR5223
LJN BR5215 (postbezorgster)
X is tijdens haar werkzaamheden als postbezorgster voor TNT te voet op een oprit van een woning uitgegleden over een pak ijs of bevroren sneeuw, met letsel tot gevolg. X spreekt TNT aan tot schadevergoeding op grond van de artikelen 7:658 en 7:611 BW.
De kantonrechter oordeelt dat TNT niet is tekortgeschoten in haar zorgplicht ex artikel 7:658 BW. Wel meent de kantonrechter dat TNT een behoorlijke verzekering had behoren af te sluiten voor X en acht TNT aansprakelijk op grond van artikel 7:611 BW.
In (sprong)cassatie stelt de Hoge Raad voorop dat de uit goed werkgeverschap voortvloeiende verzekeringsverplichting van de werkgever is aanvaard met betrekking tot schade die werknemers lijden in de uitoefening van hun werkzaamheden als deelnemer aan het verkeer, indien zij (a) als bestuurder van een motorvoertuig betrokken raken bij een verkeersongeval, dan wel indien zij (b) als fietser of voetganger schade lijden als gevolg van een ongeval waarbij een of meer voertuigen zijn betrokken, of (c) als fietser schade lijden als gevolg van een eenzijdig fietsongeval. Is de werkgever tekortgeschoten in de nakoming van deze verzekeringsverplichting, dan is hij voor de daardoor veroorzaakte schade (de gemiste verzekeringsuitkering) jegens de werknemer aansprakelijk. De vraag of bedoelde rechtspraak op overeenkomstige wijze heeft te gelden voor gevallen als de onderhavige, waarin een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden zich als voetganger op de openbare weg bevindt en daarbij als gevolg van een eenzijdig ongeval schade lijdt, beantwoordt de Hoge Raad ontkennend. Mede met het oog op de vereiste rechtszekerheid en de hanteerbaarheid van het recht, dient deze rechtspraak bij de huidige stand van de wetgeving tot de daarin naar voren gebrachte gevallen beperkt te blijven, omdat het hier gaat om een uitzondering op de in artikel 7:658 BW neergelegde regel dat de werkgever slechts voor arbeidsongevallen aansprakelijk is indien hij is tekortgeschoten in zijn zorgplicht ter voorkoming van ongevallen, welke uitzondering niet tot een te ver gaande aantasting van die regel mag leiden. Het geval van een aan de werknemer overkomen eenzijdig voetgangersongeval op de openbare weg is uitdrukkelijk niet onder de verzekeringsverplichting van de werkgever gebracht, aldus de Hoge Raad.
LJN BR5223 (socio-therapeut)
X werkte als socio-therapeut op een gesloten afdeling van een TBS-instelling. Tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden is X aangevallen door een van de patiënte, met letsel tot gevolg. X vordert van de TBS-instelling schadevergoeding, primair op grond van artikel 7:658 BW en subsidiair op grond van artikel 7:611 BW.
Nadat de kantonrechter de vordering op beide grondslagen had afgewezen heeft het hof de vordering op de subsidiaire grondslag van artikel 7:611 BW toegewezen. Partijen stellen tegen de oordelen van beide grondslagen cassatie in.
De Hoge Raad stelt ten aanzien van de primaire grondslag van artikel 7:658 BW voorop dat aan het werken met delictgevaarlijke TBS-patiënten, onder wie de betrokken patiënt die voor een geweldsdelict was veroordeeld, inherent het gevaar bestaat voor geweldpleging tegen het personeel. Vaststaat dat dit gevaar zich heeft verwezenlijkt. In het onderhavige geval ligt het dus op de weg van de TBS-instelling te stellen dat zij ervoor heeft zorg gedragen dat aan het vereiste, op de hiervoor bedoelde structurele gevaren toegesneden, hoge veiligheidsniveau van de werkomstandigheden is voldaan. Daarbij gaat het in de eerste plaats om de algemene maatregelen tot beveiliging van de werknemers tegen de gevaren van hun dagelijkse omgang met TBS-patiënten, de daartoe gegeven voorlichting, de op die gevaren afgestemde instructies en het toezicht op de naleving daarvan. Daarnaast komt het aan op de specifieke maatregelen en instructies die tevens waren vereist ter beveiliging van haar werknemers, onder wie X, in hun omgang met de betrokken TBS-patiënt. Aan deze stelplicht dienen in een geval als het onderhavige zeer hoge eisen te worden gesteld. De beslissing van het hof dat de TBS-instelling aan haar zorgplicht heeft voldaan is naar het oordeel van de Hoge Raad uitsluitend gebaseerd op het concreet te verwachten gevaar dat de betrokken TBS-patiënt agressief zou worden en op de in dat verband vereiste maatregelen. Aan de overigens van de TBS-instelling redelijkerwijs te vergen algemene maatregelen en aanwijzingen ter bescherming tegen de aan de omgang met TBS-patiënten inherente gevaren heeft het hof geen aandacht besteed. Concluderend oordeelt de Hoge Raad dat de TBS-instelling niet aan haar stelplicht en bewijslast ten aanzien van de door haar genomen algemene maatregelen heeft voldaan. Nu er in cassatie geen plaats is voor het voeren van nieuwe feitelijke stellingen, moet in cassatie als vaststaand worden aangenomen dat de TBS-instelling niet aan haar zorgplicht ex artikel 7:658 BW heeft voldaan, zodat zij aansprakelijk is voor de door X geleden schade.
Ten overvloede gaat de Hoge Raad nog in op de subsidiaire grondslag van de vordering en herhaalt – onder verwijzing naar zijn arrest van dezelfde datum over de postbezorgster – dat de op artikel 7:611 BW gebaseerde verzekeringsverplichting beperkt dient te blijven tot de door hem benoemde verkeersongevallen.
In perspectief
De vraag die in deze twee zaken centraal staat is wat de reikwijdte is van de door de Hoge Raad op goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW) gebaseerde verplichting om te zorgen voor een behoorlijke verzekering. Hoewel de Hoge Raad deze verzekeringsverplichting van de werkgever had geïntroduceerd in zaken waarin arbeidsgerelateerde verkeersongevallen centraal stonden (vgl. het ‘overzichtsarrest’ HR 12 december 2008, LJN BD3129 (Maatzorg)), bestond er onduidelijkheid over de vraag in hoeverre deze verplichting ook van toepassing is op vergelijkbare risico’s waaraan werknemers in de uitoefening van hun werkzaamheden kunnen worden blootgesteld. In de lagere rechtspraak is ook wel buiten de door de Hoge Raad benoemde gevallen een dergelijke verzekeringsverplichting aangenomen. In deze twee zaken stelt de Hoge Raad een duidelijke grens aan deze ontwikkeling: de op goed werkgeverschap gebaseerde verzekeringsverplichting dient beperkt te blijven tot de categorie van verkeersongevallen als in zijn eerdere rechtspraak benoemd. Deze verplichting heeft derhalve slechts betrekking op (a) bestuurders van motorrrijtuigen, (b) voetgangers en fietsers die het slachtoffer worden van een ongeval waarbij één of meer voertuigen betrokken zijn en (c) fietsers die slachtoffer worden van een eenzijdig ongeval. Buiten deze categorie verkeersongevallen is en blijft artikel 7:658 BW het toetsingskader voor de eventuele aansprakelijkheid van de werkgever, althans voor zover de werknemer schade heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Hoewel dit artikel geen absolute waarborg beoogt te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, ook niet ten aanzien van werknemers wier werkzaamheden bijzondere risico’s van ongevallen meebrengen, worden aan (de stelplicht in het kader van) de zorgplicht van artikel 7:658 BW hoge eisen gesteld. Hoewel de door de Hoge Raad getrokken grenzen tot op zekere hoogte een arbitrair karakter hebben, geven de arresten van 11 november 2011 daarmee wel de duidelijkheid waar de praktijk behoefte aan had.