Moeten de uitgespaarde kosten van levensonderhoud in mindering worden gebracht op de schadevergoeding?
In deze zaak wordt namens A een vergoeding gevorderd van de schade die hij als gevolg van een verkeersongeval in 1999 (op 11-jarige leeftijd) heeft geleden en nog zal lijden. De schade bestaat uit materiële schade, waaronder schade door verlies van arbeidsvermogen, en immateriële schade.
Met betrekking tot de schade wegens verlies van arbeidsvermogen beslist de rechtbank dat voor de begroting van deze schade (onder meer) uitgegaan moet worden van een baan op mbo-niveau op basis van een inkomen als ondernemer. Verder beslist de rechtbank in dit vonnis dat de door A uitgespaarde kosten van levensonderhoud als gevolg van zijn verblijf in een uit hoofde van de Wlz gefinancierde instelling in mindering moeten worden gebracht op de schadevergoeding. Door deze voorzieningen wordt een belangrijk deel van de behoeften van A gedekt. Het opkomend voordeel van deze bespaarde kosten van levensonderhoud moet verrekend worden met het verlies van arbeidsinkomen. Welke kosten dat precies zijn, moet nog worden uitgezocht, daarvoor is nadere informatie van partijen nodig.
Tot slot overweegt de rechtbank dat toekenning van een bedrag van EUR 200.000,- aan smartengeld billijk is. De gevolgen van het ongeval zijn zeer heftig en ernstig voor A. De aard van het letsel van A en de duur en de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde van A wegen dan ook zwaar voor de bepaling van de hoogte van het smartengeld.
Deze uitspraak is interessant omdat de rechtbank oordeelt dat bij het berekenen van de hoogte van het verlies van arbeidsvermogen de kosten die worden uitgespaard voor levensonderhoud in mindering moeten worden gebracht. Ook verdient deze uitspraak de aandacht, omdat het niet vaak voorkomt dat in een civiele procedure een bedrag van 200.000,- aan smartengeld wordt toegekend.
Benieuwd? Lees hier de uitspraak: https://uitspraken.rechtspraak...