Hoge Raad bevestigt toetsingskader zorgplicht bank indien tussenpersoon zonder vergunning adviseerde over effectenleaseproduct
De afgelopen jaren is veel te doen geweest over de effectenleaseovereenkomst. Dit is een overeenkomst op grond waarvan een bank geld leent aan een consument, waarmee vervolgens effecten worden aangekocht. Het geleende bedrag en de daarover te betalen rente vormen de leasesom. Effectenleaseproducten werden tussen 1997 en 2001 – al dan niet via een tussenpersoon – op grote schaal door banken aan consumenten verkocht. Door een algehele daling van de aandelenkoersen medio 2000, werden veel aangekochte aandelen minder waard. De verwachte opbrengst bleef uit, waardoor menig consument met een restschuld bleef zitten. De banken werden hiervoor aangesproken.
Daarna volgde een reeks uitspraken over de inhoud en reikwijdte van de zorgplicht van de bank als aanbieder van effectenleaseproducten ten opzichte van de consument. In zijn arrest van 2 september 2016 (Dexia/Y) oordeelde de Hoge Raad dat het binnen het kader van effectenlease ook tot de zorgplicht van de bank behoort om te onderzoeken of een tussenpersoon die optrad als beleggingsadviseur over de benodigde vergunning beschikte. Indien de tussenpersoon zonder vergunning beleggingsadvies aan een afnemer heeft gegeven en de bank dit wist of behoorde te begrijpen, eist de billijkheid in beginsel dat de bank vergoedingsplichtig is. Onduidelijk was echter wanneer de zogenoemde ‘cliëntenremisier’ (een professionele tussenpersoon die een particuliere belegger als klant aanbracht bij een effecteninstelling) ook als adviseur optrad. Deze vraag is als prejudiciële vraag aan de Hoge Raad gesteld.
In zijn arrest van 10 juni 2022 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat sprake is van advisering – en dus van een vergunningsplicht – indien een tussenpersoon, in het kader van zijn beroep of bedrijf, een consument het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of een ander financieel product aanbeveelt. Het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling. Dat wil zeggen dat zij voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer.
In zijn arrest van 9 juni 2023 oordeelde de Hoge Raad dat voor de beoordeling of de tussenpersoon een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van persoonlijke omstandigheden, van belang is of de tussenpersoon al dan niet:
- heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
- ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
- naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct, een ander financieel product heeft geadviseerd
Echter, ook als niet wordt vastgesteld dat de tussenpersoon de consument een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken consument. Dat oordeelde Hoge Raad reeds in zijn arrest van 2 september 2016.
In zijn recente arrest van 24 mei 2024 heeft de Hoge Raad nogmaals benadrukt dat het niet nodig is dat de hiervoor onder punt 1-3 genoemde omstandigheden zijn vastgesteld. Voldoende kan zijn dat wordt vastgesteld dat een tussenpersoon een effectenleaseproduct als geschikt heeft voorgesteld voor de consument. Dit dient dan ook door een rechter te worden getoetst. Uit het bestreden arrest blijkt echter niet dat het hof heeft beoordeeld of de desbetreffende tussenpersoon een effectenleaseproduct als geschikt heeft voorgesteld aan de consument. Daarmee berust het arrest op een onjuiste rechtsopvatting, althans is het arrest onvoldoende gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigt het arrest dan ook.
Deze teaser is geschreven door Rosalinde Montulet