Zijn bestuurders aansprakelijk voor de boedelschuld?
Gerechtshof Den Haag d.d. 4 april 2024
Deze zaak draait om de aansprakelijkheid van (indirect) bestuurders in faillissement. Het wordt de bestuurders door de curator verweten dat zij kort vóór het faillissement aanzienlijke bedragen (van in totaal EUR 837.85,23) hebben betaald aan een Turkse vennootschap, die gelieerd was aan (familie van) de bestuurders, zonder dat voor die betalingen een deugdelijke grondslag bestond. Volgens de curator waren de facturen waarop de betalingen waren gebaseerd vals, en bleek dat (onder meer) uit het onderzoek van de politie in de strafzaak tegen de bestuurders.
Nadat het hof eerst heeft vastgesteld dat de vorderingen van de curator niet zijn verjaard, beantwoord het de vraag of de bestuurders aansprakelijk zijn op grond van artikel 2:248 BW. Dat doet het hof stapsgewijs. Eerst gaat het hof in op artikel 2:248 BW en zet het uiteen dat (i) op basis daarvan de bestuurder in geval van faillissement hoofdelijk aansprakelijk is voor de boedelschuld, als de bestuurder zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement, en (ii) van kennelijk onbehoorlijk bestuur sprake is als geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden aldus zou hebben gehandeld. Vervolgens past het hof deze maatstaf toe op de feiten. Het hof stelt in dat kader (onder meer) vast dat (i) de bestuurders niet voldoende gemotiveerd hebben weersproken dat er geen deugdelijke grondslag bestond voor de betalingen, (ii) de betalingen gelet op de verwachte omzet (van EUR 3 a 4 miljoen) een zodanige invloed hebben gehad op het resultaat dat aangenomen wordt dat dit een belangrijke oorzaak was van het faillissement, en (iii) er van disculpatie van een van de bestuurders geen sprake kan zijn, omdat (ook) in dat kader door de bestuurder onvoldoende gemotiveerd is gesteld dat haar geen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Vervolgens concludeert het hof dat de bestuurders aansprakelijk zijn voor het boedeltekort en wijst het de vorderingen van de curator toe.
Dit arrest bevestigt nog maar eens dat het voor de bestuurder cruciaal is om aan de hand van concrete feiten en omstandigheden uiteen te zetten dat en waarom hij niet aansprakelijk is. Dat zal des te meer gelden als de feitelijke constateringen volgen uit het een strafrechtelijk onderzoek. Doet de bestuurder dat onvoldoende dan is de kans groot dat wordt geoordeeld dat hij onvoldoende heeft gesteld. De bestuurders in deze zaak hebben dit alles kennelijk nagelaten en konden ook bij de zitting bij het hof desgevraagd geen uitleg geven over de betalingen. Dat het hof oordeelt dat de bestuurders aansprakelijk zijn, komt dan ook niet als een verrassing en is goed te volgen.
Deze teaser is geschreven door Huug Hieltjes