Uitleg van een aannemingsovereenkomst: rustte op de werf een proactieve inspectieplicht?
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 mei 2024
In een recente zaak die voorlag bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, deed zich de vraag voor of van een werf had mogen worden verwacht dat zij – naast de concreet afgesproken onderhoudswerkzaamheden – op eigen initiatief ook een inspectie zou uitvoeren naar gebreken die niet direct zichtbaar waren.
Een booteigenaar had de werf opdracht gegeven onderhoud aan zijn boot te verrichten. Kort nadat de werf de werkzaamheden had uitgevoerd, zonk de boot. Uit expertiseonderzoek bleek dat de boot was gezonken doordat de stalen standpijp van de spoelbakafvoer ernstig was gecorrodeerd en vervolgens was gebroken.
Volgens de booteigenaar zou de schade als gevolg van het zinken van de boot voor rekening van de werf moeten komen. Het zou tot de taak van de werf behoren om ook een inspectie uit te voeren naar de staat van de standpijp, ook al waren de booteigenaar en de werf dat niet expliciet overeengekomen. De werf voerde aan dat zij alleen de concreet afgesproken (onderhoudswerk)zaamheden zou verrichten, eventueel uitgebreid met onderdelen die zij gaandeweg zou tegenkomen. Partijen hadden niet gesproken over wat onder het gevraagde ‘onderhoud’ werd verstaan.
De booteigenaar en de werf twistten dus over de precieze inhoud en reikwijdte van de door de werf te verrichten prestaties. Het hof overweegt dat aan de hand van de uitleg van de aannemingsovereenkomst dient te worden vastgesteld welke werkzaamheden daaronder vielen. Het gaat bij die uitleg niet alleen om wat partijen op papier hebben afgesproken. Uit het Haviltex-arrest volgt dat de uitleg van een overeenkomst dient plaats te vinden aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard, hebben afgeleid en hebben mogen afleiden uit elkaars verklaringen en gedragingen, en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Anders dan de kantonrechter in eerste aanleg, oordeelt het hof dat op de werf de plicht rustte om ook onderzoek te doen naar gebreken die niet direct zichtbaar zijn, zoals corrosie aan de binnenzijde van de standpijp. Deze werkzaamheden behoren tot de door de werf zelf gestelde ‘uitbereiding tot die onderdelen die de werf gaandeweg zou tegenkomen’. Daarbij is, aldus het hof, van belang dat door verschillende deskundigen is verklaard dat het tot de standaardwerkzaamheden van professionele partijen behoort dat zij standpijpen controleren op staat, corrosievorming en dikte. Het zou in de plezier- en beroepsvaart een algemeen bekend gegeven zijn dat standpijpen inwendige corrosie zullen vertonen en als gevolg daarvan het vaartuig doen zinken. Het was de werf in het concrete geval bovendien bekend dat de boot niet meer nieuw was, en dat de kajuit van de boot in het water had gestaan. Daarom had de werf, als professional, uit eigen beweging onderzoek te doen, zeker nu de booteigenaar als een leek op het gebied van bootonderhoud kon worden beschouwd. De werf is door het hof veroordeeld tot het vergoeden van de schade van de booteigenaar.
Uit het arrest van het hof kan de les worden getrokken dat het – hoe onpraktisch dat soms ook kan zijn – belangrijk is om de wederzijdse verwachtingen uit te spreken en de afspraken goed vast te leggen. Daarmee kan worden voorkomen dat achteraf verplichtingen worden vastgesteld waarmee op voorhand geen rekening is gehouden.
Deze teaser is geschreven door Rosalinde Montulet