Onder welke omstandigheden is de verlenging van art. 3:310 lid 4 BW van toepassing?
De benadeelde heeft na een mishandeling ernstig letsel in zijn gezicht opgelopen en stelt de dader aansprakelijk voor de schade. In deze procedure staat de vraag centraal of zijn vordering is verjaard.
De Rechtbank Gelderland oordeelt dat deze vordering op grond van art. 3:310 lid 1 BW is verjaard, nu er meer dan vijf jaar is verstreken. Een beroep van de benadeelde op art. 3:310 lid 4 BW leidt niet tot een langere verjaringstermijn. In lid 4 is bepaald dat bij schade door een strafbaar feit, de vordering niet verjaard zolang het recht tot strafvordering nog niet is vervallen door verjaring. Het gerechtshof heeft eerder in het kader van een ‘artikel 12 SV procedure’ (procedure klacht niet-vervolging) bepaald dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om tot strafvervolging over te gaan, wat maakt dat niet kan worden vastgesteld dat de dader een persoon is die het strafbaar feit als bedoeld in lid 4 heeft begaan. De rechtbank oordeelt dat de vordering van de benadeelde is verjaard.
Na een misdrijf kan de civiele verjaringstermijn korter zijn dan de strafrechtelijke verjaringstermijn. Dit kan ertoe leiden dat de (civielrechtelijke) vordering tot vergoeding van schade al is verjaard, terwijl de aansprakelijke persoon nog wel strafrechtelijk kan worden vervolgd. De wetgever achtte dit onwenselijk en heeft daarom in artikel 3:310 lid 4 BW bepaald dat de civiele verjaringstermijn kan worden verlengd tot het moment waarop het recht tot strafvordering is vervallen door verjaring (of door de dood van de aansprakelijke persoon). Uit deze uitspraak volgt dat er echter geen grond is voor verlening van de civiele termijn op grond van lid 4 BW wanneer het gerechtshof inzake een beklag ex artikel 12 Sv heeft geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn gebleken die zicht zouden kunnen bieden op een succesvolle strafvervolging.
Klik hier voor de uitspraak: Verjaring civiele vordering na strafbaar feit