Succesvol stuiten bij een rechtspersoon die niet meer bestaat
Gerechtshof Den Haag 26 mei 2020
In deze uitspraak staat een vordering tot schadevergoeding op grond van aansprakelijkheid van een assurantietussenpersoon centraal. Hierbij komt de vraag naar voren of de vordering gegrond op beroepsaansprakelijkheid is verjaard op grond van art. 3:310 lid 1, in samenhang met art. 2:23c en 3:320 BW en of deze verjaring gestuit is. Ook komt aan bod of een vordering op basis van valsheid in geschrifte verjaart na 12 jaar. Wat betreft dit laatste bevestigt het hof dat voor verjaring de grondslag van de vordering bepalend is. Nu de vordering tot grondslag een strafbaar feit is, verjaart deze vordering niet zolang het strafrechtelijk verjaringstermijn nog niet verlopen is.
Wat betreft het verjaringstermijn van de vordering van de rechtspersoon (assurantietussenpersoon) loopt de toepassing van het gebruikelijke verjaringstermijn van 5 jaren spaak doordat de rechtspersoon voor het einde van deze termijn door vereffening is opgehouden te bestaan. Uit art. 2:23c lid 1 BW volgt dat indien na het tijdstip waarop de vennootschap is opgehouden te bestaan, nog een schuldeiser of gerechtigde tot het saldo opkomt of van het bestaan van een bate blijkt, de rechtbank op verzoek van een belanghebbende de vereffening kan heropenen. Art. 2:23c lid 2 BW in verbinding met art. 3:320 BW geeft een regel voor het tijdstip waarop een verjaringstermijn van een vordering op een rechtspersoon eindigt nadat die rechtspersoon is opgehouden te bestaan. Die regel veronderstelt dat een lopende verjaringstermijn in elk geval niet afloopt zolang de vereffening van de rechtspersoon niet is heropend op de voet van art. 2:23c lid 1 BW.
Hoewel een verjaringstermijn van een vordering op een niet meer bestaande rechtspersoon niet hoeft te worden gestuit gedurende de periode dat die rechtspersoon niet meer bestaat kan dit wel (ondanks dat dit niet in geschil is). Dit arrest benadrukt dat in deze gevallen cruciaal is tegen wie de stuiting gericht is. Immers, een rechtspersoon die niet meer bestaat, kan geen stuitingshandelingen in ontvangst (laten) nemen. In de periode nadat een rechtspersoon opgehouden is te bestaan en voordat de vereffening wordt heropend kan dit alleen door betekening op voet van art. 54 Rv. De stuitingshandelingen van appelant in deze tussenperiode waren derhalve niet succesvol en er is niet geldig gestuit.
Voorts verdient opmerking dat indien ex art. 2:23c lid 1 een rechtspersoon met terugwerkende kracht is gaan herleven, niet maakt dat de brieven van appellant achteraf (alsnog) gelden als stuitingshandelingen. De Hoge Raad heeft geoordeeld in 2017 dat juist voor deze situatie dat art. 2:23c lid 2 BW in verbinding met art. 3:320 BW volgt dat na heropening van de vereffening stuiting van de verjaring mogelijk is tot zes maanden na die heropening.
Wilt u hier meer over weten? Aarzel dan niet om contact met ons op te nemen!
Klik hier voor de uitspraak:
Succesvol stuiten bij een rechtspersoon die niet meer bestaat