Privé-eiland toch geen paradijs
Gerechtshof Den Haag 21 april 2020
Appellante is de eigenaar van een eiland in de Vinkeveense plassen. Het eiland wordt gebruikt voor recreatie waaronder zwemmen in het omliggende water. Geïntimeerde was in juli 2016 op bezoek op het eiland. Op een gegeven moment waaide een luchtbed het water op. Toen geïntimeerde het luchtbed wilde pakken door in het water te duiken, is hij plotseling met zijn linkerbeen tot aan zijn knie in een kuil (een “sinkhole”) gezakt en vast blijven zitten. Als gevolg van het ongeval heeft geïntimeerde ernstig knieletsel opgelopen. Geïntimeerde houdt appellante aansprakelijk voor de schade op grond van art. 6:174 BW (gebrekkige opstal).
In eerste aanleg heeft de rechtbank het eiland aangemerkt als opstal. Volgens de rechtbank mocht aan het eiland de eis worden gesteld dat er bij beschoeiing (in dit geval een houten beschoeiing ingezaaid met gras) geen (onder het gras) verscholen diepe kuilen aanwezig zijn waarin men kan wegzakken. Nu het eiland niet aan deze eis voldoet en er causaal verband bestaat tussen het ongeval en het gebrek in de opstal, is appellante aansprakelijk voor de schade, aldus de rechtbank.
In hoger beroep komt appellante op tegen het oordeel van de rechtbank dat het eiland kwalificeert als een (gebrekkige) opstal. Daarbij gaat appellante in op de ontstaansgeschiedenis van het eiland. Kort gezegd komt het verweer erop neer dat de legakkers in de Vinkeveense Plassen geen kunstmatige constructie zijn, maar overblijfselen van land dat er steeds geweest is, namelijk land dat niet is afgegraven. Nu het eiland niet is ontstaan door menselijk ingrijpen, kwalificeert het volgens appellante niet als een werk in de zin van art 6:174 lid 4.
Hierin krijgt appellante, mede door een gebrek aan betwisting door geïntimeerde, gelijk van het hof. Helaas voor appellante leidt dit alleen niet tot een andere uitkomst. Ten gevolge van de devolutieve werking van het hoger beroep, beoordeelt het hof namelijk ook de andere grondslag van aansprakelijkheid van geïntimeerde: Niet het eiland zelf, maar de beschoeiing van het eiland is aan te merken als een werk dat duurzaam met de grond verenigd is (net zoals een damwand) en deze beschoeiing is gebrekkig.
Op dit punt krijgt geïntimeerde haar gelijk van het hof. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat (i) ook volgens appellante de beschoeiing onvoldoende diepte had waardoor er sinkholes ontstonden die een gevaar voor personen opleverde en (ii) appellante pas na het ongeval maatregelen heeft getroffen die het probleem van het wegspoelen van grond hopelijk ondervangen. Appellante is dus op grond van art. 6:174 BW jegens geïntimeerde aansprakelijk voor de schade van het ongeval. Ook een beroep op eigen schuld (6:101 BW) biedt appellante geen soelaas. Volgens het hof is het op het eiland gebruikelijk om vanaf de oever in het water te springen en hoefde geïntimeerde in redelijkheid niet bedacht te zijn op een niet waarneembaar gat in de bodem achter de beschoeiing.
Wilt u hier meer over weten? Aarzel dan niet om contact met ons op te nemen!
Klik hier voor de uitspraak:
Privé-eiland toch geen paradijs