Kan een stichting het instrument van tussenkomst of voeging gebruiken om haar afwijkende standpunt ten aanzien van klimaatsverandering uit te dragen?
In eerste aanleg is Shell een gebod opgelegd om (kort gezegd) haar CO2-uitstoot in 2030 met 45% te reduceren, ten opzichte van haar uitstoot in 2019. Shell is van dit vonnis in hoger beroep gegaan. In dit hoger beroep proberen twee stichtingen zich aan de zijde van Shell te voegen. De ene stichting meent ‘dat het wel meevalt met klimaatverandering’ en de andere stichting is van oordeel dat de 45%-reductieverplichting onvoldoende oog heeft voor de maatschappelijk benodigde energiezekerheid. .
Eerstgenoemde stichting komt op voor de belangen van personen die het er niet mee eens zijn dat het huidige klimaatbeleid wordt gebaseerd op klimaatwetenschap die ervan uitgaat dat sprake is van een klimaatcrisis. Het verzoek van de stichting is om te mogen tussenkomen in de hoger beroep procedure tussen de belangenorganisaties en het energiebedrijf, dan wel zich te mogen voegen aan de zijde van het energiebedrijf.
Het hof wijst de vorderingen af. Ten eerste heeft de stichting haar gepretendeerde vordering onvoldoende concreet omschreven, zodat niet kan worden vastgesteld dat zij een voldoende belang heeft bij tussenkomst. Ten tweede geldt bij voeging dat de rol van een gevoegde partij beperkt is tot de ondersteuning van het standpunt van de partij aan wiens zijde hij zich voegt. Het standpunt van de stichting over de stand van de klimaatwetenschap wijkt af van de consensus die bestaat tussen de belangenorganisaties en het energiebedrijf over klimaatverandering. Het instrument van voeging biedt geen ruimte om dit afwijkende standpunt in een procedure uit te dragen.
De tweede stichting wil in de procedure opkomen voor het belang van energiezekerheid (tegen een redelijke prijs) van de Nederlandse burgers. Zij wil zich aan de zijde van Shell voegen, omdat het bestreden vonnis de daarbij niet betrokken Nederlandse burger en het bedrijfsleven zou schaden.
Het hof wijst deze vordering toe. Het gaat de stichting om de feitelijke gevolgen die kunnen uitgaan van het bestreden vonnis voor de beschikbaarheid en betaalbaarheid van energiedragende producten die afkomstig zijn van Shell. Naar de aard van de zaak kan het bestreden vonnis niet alleen gevolgen hebben in de verhouding tussen de huidige partijen, maar kan het ook de feitelijke belangen van derden raken, waaronder de achterban van de stichting. Daarmee is haar belang om zich te voegen aan de zijde van Shell gegeven.
Zie voor de uitspraken: