Slaagt het beroep op de klachtplicht dan wel verjaringstermijn bij de vordering op de notaris en belastingadviseur?
Gerechtshof 's-Hertogenbosch 16 februari 2021
Een vennootschap geeft in 2001 opdracht om een onroerend goed, toebehorende aan een Constructiebedrijf, aan haar over te dragen. De opdracht wordt via de belastingadviseur van het Constructiebedrijf aan de notaris gegeven. Op 14 februari 2007 verstrekt het Constructiebedrijf ten aanzien van deze onroerende zaak nog een recht van hypotheek aan de Bank. In februari 2014 wordt het Constructiebedrijf in staat van faillissement verklaard. De curator heeft na het faillissement gesteld dat de onroerende zaak eigendom is van het Constructiebedrijf en de vennootschap heeft opnieuw een bedrag moeten betalen om het alsnog te kopen. De vennootschap vordert schade van onder andere de belastingadviseur en de notaris.
Het hof oordeelt dat de notaris en de belastingadviseur weliswaar zijn tekortgeschoten in de aan hen gegeven opdrachten om ervoor te zorgen dat de onroerende zaak werd overgedragen, maar dat het recht van de vennootschap om zich daarop te beroepen is vervallen omdat zij daarover te laat heeft geklaagd. De vordering jegens de notaris is bovendien verjaard.
Ten aanzien van de verjaring oordeelt het hof dat uit de hypotheekakte van 14 februari 2007 volgt dat het Constructiebedrijf op dat moment eigenaar was van de onroerende zaak. De vennootschap was hier op dat moment dus mee bekend en was dus ook bekend met het feit dat de opdracht uit 2001 er niet toe had geleid dat zij eigendom had verkregen. Dat het de vennootschap niet was opgevallen, dat zij daar op dat moment niet mee bezig was of dat dit niet tot haar is doorgedrongen doet hier niet aan af. De vennootschap had ook voldoende zekerheid dat zij daardoor schade had geleden. Zij had immers een substantieel bedrag betaald voor de onroerende zaak, terwijl zij geen eigenaar was geworden.
Ten aanzien van de klachtplicht oordeelt het hof eveneens dat de vennootschap bij de hypotheekverlening in 2007 ermee bekend was dat de uitvoering van haar opdracht in 2001 er niet toe had geleid dat zij eigenaar was. Daarmee was voldoende zeker dat sprake was van tekortschietend handelen. Daaruit volgt ook dat de vennootschap de gestelde gebrekkige prestaties op dat moment had ontdekt of had moeten ontdekken in de zin van art. 6:89 BW. In november 2014 is voor het eerst geklaagd. Op dat moment was het Constructiebedrijf failliet. In de periode na februari 2007 en voor faillissement was het mogelijk om alsnog eenvoudig nakoming te verlangen van de verplichting tot levering van de onroerende zaak, terwijl dat na het faillissement niet meer mogelijk was. De aantasting in de mogelijkheden om de gevolgen van de tekortkomingen ongedaan te maken althans te beperken, rechtvaardigen naar het oordeel van het hof reeds het honoreren van het beroep op de klachtplicht.
Wilt u hier meer over weten? Aarzel dan niet om contact met ons op te nemen!
Klik hier voor de uitspraak:
Klachtplicht en verjaring bij beroepsaansprakelijkheid