Verliest een bestuurder die hoedanigheid doordat een inzittende de handrem aantrekt?
Deze zaak gaat over de vraag of een slachtoffer dat bij een ernstig auto-ongeval achter het stuur zat, de hoedanigheid van bestuurder heeft verloren doordat een inzittende tijdens het rijden plotseling de handrem aantrok en daardoor het ongeval veroorzaakte.
Het cassatieberoep ziet specifiek op de vraag hoe het in artikel 4 van de WAM opgenomen begrip ‘bestuurder’ moet worden uitgelegd. Uit die bepaling volgt dat een WAM-verzekering de aansprakelijkheid voor schade toegebracht aan de bestuurder van het motorrijtuig dat het ongeval veroorzaakt, niet behoeft te dekken. De bestuurder heeft betoogd dat de uitsluiting van artikel 4 van de WAM niet van toepassing is, omdat hij feitelijk niet meer als bestuurder van de auto kon worden aangemerkt.
De Hoge Raad overweegt de Nederlandse wetgever met artikel 4 lid 1 van de WAM gebruik heeft gemaakt van een (thans) in art. 12 lid 1 Richtlijn 2009/103/EG voorziene uitzondering. In dat art. 12 lid 1 is bepaald dat de verplichte verzekering aansprakelijkheid moet dekken voor de schade van alle inzittenden, met uitzondering van de bestuurder.
Uit de wetsgeschiedenis valt op te maken dat deze bepaling tot doel heeft de leemten aan te vullen die er in sommige lidstaten zijn in de dekking van de inzittenden van een motorrijtuig door de verplichte verzekering, dit ter bescherming van deze bijzonder kwetsbare categorie potentiële slachtoffers.
Ook merkt de Hoge Raad op dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in verschillende uitspraken het belang van de bescherming van inzittenden heeft benadrukt.
Volgens de Hoge Raad is de uitleg van de uitzondering die naar Unierecht ten aanzien van de bestuurder mag worden gemaakt, niet buiten redelijke twijfel uit het Unierecht af te lijden. De Hoge Raad ziet daarom aanleiding om hierover prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ EU.
Klik hier om de hele uitspraak te lezen.