Hoe uitdrukkelijk moet rechter toetsen aan gevaarzettingscriteria?
In deze zaak is de benadeelde gestruikeld over een biggenrug en daardoor ten val gekomen. Hij heeft daardoor een incomplete dwarslaesie opgelopen. De benadeelde meent dat de eigenaar van het parkeerterrein aansprakelijk is voor de schade die hij als gevolg van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden, omdat het parkeerterrein gebrekkig zou zijn.
Een van de klachten in cassatie is dat dat het hof niet kenbaar zou hebben getoetst aan de criteria van artikelen 6:162 BW en 6:174 BW. De Hoge Raad gaat daarin mee.
Volgens de Hoge Raad heeft het hof bij zijn beoordeling van de gebrekkigheid van het parkeerterrein ofwel blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door niet kenbaar af te wegen hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar was, wat in dat geval de ernst zou zijn van het letsel, wat de te verwachten mate van (on)oplettendheid van een gebruiker van het parkeerterrein was en wat de bezwaarlijkheid was van het anders inrichten van het parkeerterrein, dan wel heeft het hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang door een aantal stellingen van de eigenaar van het parkeerterrein niet voldoende kenbaar in zijn overwegingen te betrekken.
Deze uitspraak laat zien dat rechters de gevaarzettingscriteria, die zowel in het kader van artikel 6:162 BW als 6:174 BW relevant kunnen zijn, nadrukkelijk in hun overwegingen moeten betrekken.
Klik hier om de hele uitspraak te lezen.