Non-acceptatie voor hennepdealer?
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 december 2020
Aspirant verzekerde, tevens appellant, is in 1998 strafrechtelijk veroordeeld voor het in 1994 invoeren van ongeveer 11.000 kilogram hennep/hasj afkomstig uit Colombia. Hij heeft daarvoor een gevangenisstraf van 6 maanden gekregen en een taakstraf van 240 uur.
In datzelfde jaar (1998) heeft aspirant verzekerde een opstalverzekering aangevraagd (en afgesloten) bij verzekeraar X. Daarbij heeft aspirant verzekerde zijn strafrechtelijk verleden verzwegen.
Bij het hof staat de vraag centraal of een redelijk handelend verzekeraar bij kennis van het strafrechtelijk verleden van aspirant verzekerde de verzekeringsovereenkomst zou hebben gesloten (zie art. 7:930 lid 4 BW, ook wel het ‘altijd-niets-beginsel’ genoemd).
Aspirant verzekerde stelt dat een redelijk handelend verzekeraar de verzekering zou hebben gesloten nu ook verzekeraar Y hem in 2010 als verzekerde heeft geaccepteerd ondanks bekendheid met zijn strafrechtelijk verleden. Deze stelling komt niet vast te staan nu de laatste strafrechtelijke veroordeling van aspirant verzekerde in 2000 was, langer dan 8 jaren voorafgaand aan het afsluiten bij de verzekering bij verzekeraar Y. Aspirant verzekerde was dan ook niet verplicht hierover inlichtingen te verstrekken aan verzekeraar Y.
Verzekeraar X stelt dat in 1998 onder verzekeraars een non-acceptatiebeleid gold voor overtredingen (veroordelingen) van de Opiumwet, in het bijzonder voor het importeren van hennep. Daarbij verwijst verzekeraar X naar verklaringen van acceptanten van andere verzekeraars die zij door middel van een vragenlijst heeft verkregen. Verzekeraar
X heeft ervoor gekozen op deze manier het acceptatiebeleid te onderbouwen nu er geen protocollen of schriftelijke stukken (meer) beschikbaar waren over het acceptatiebeleid in 1998. Een verstandig besluit, onder meer, omdat je op deze manier de verschillende antwoorden beter met elkaar kunt vergelijken.
Uit de verklaringen blijkt dat (i) verzekeraars (al) in 1998 vroegen naar een eventueel strafrechtelijk verleden van een aspirant verzekerde en (ii) aspirant verzekerden die de Opiumwet hadden overtreden niet werden geaccepteerd. Met deze verklaringen komt dan ook vast te staan dat de recente strafrechtelijk veroordeling van aspirant verzekerde voor verzekeraar X een beletsel kon en mocht zijn (mede gelet op de contractsvrijheid van verzekeraar X) om in 1998 een verzekeringsovereenkomst aan te gaan met aspirant verzekerde.
Het hof concludeert dan ook dat art. 7:930 lid 4 van toepassing is en verzekeraar X geen uitkering aan aspirant verzekerde verschuldigd is nu zij bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben afgesloten.
Wilt u hier meer over weten? Aarzel dan niet om contact met ons op te nemen!
Klik hier voor de uitspraak:
Geen uitkering omdat de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken de verzekering niet zou hebben gesloten