Is het aangaan van een overeenkomst in strijd met de vereiste goedkeuring ernstig verwijtbaar?
In februari 2011 hebben de bestuurders van een vennootschap aan de raad van commissarissen gemeld dat zij een optie hadden om een vijfde schip, genaamd de FATHOM te laten bouwen. De raad van commissarissen heeft daarvoor toestemming gegeven onder de voorwaarde dat daarvoor financiering zou zijn. Op 25 juli hebben de bestuurders het Shipbuilding Contract met de vennootschap als koper en de verkopers/bouwers van de FATHOM getekend. De prijs voor het laten bouwen van het schip betrof USD 111 miljoen. Op 15 oktober 2011 heeft een bestuurder van Fairstar aan de bouwer/verkoper van het schip tot uitdrukking gebracht dat de vennootschap gebonden is aan het Shipbuilding Contract, zonder daarbij een financieringsvoorbehoud te maken.
In deze procedure houdt Fairstar de bestuurders aansprakelijk op grond van artikel 2:9 BW vanwege onbehoorlijke taakvervulling, door zonder de statutair vereiste goedkeuring van de RvC de FATHOM te bestellen en de daarmee gemoeide verplichting om USD 111 miljoen te voldoen. Het hof overweegt dat Fairstar op 15 oktober 2011 onvoorwaardelijk was gebonden aan het Shipbuilding Contract met betrekking tot de FATHOM en de daaruit voortvloeiende financiële verplichtingen ter waarde van USD 111 miljoen. Volgens het hof hebben de bestuurders voor, of ten tijde van, het plaatsen van de handtekening niet aan de verkoper/bouwer medegedeeld dat er sprake was van een optie/financieringsvoorbehoud. Nu de bestuurders zonder de vereiste statutaire toestemming van de RvC de verplichting van USD 111 miljoen voor de FATHOM zijn aangegaan, kan hen volgens het hof een ernstig verwijt worden gemaakt ter zake het aangaan van het Shipbuilding Contract en zijn zij aansprakelijk jegens Fairstar op grond van artikel 2:9 BW.
Verder acht het hof ook de commissarissen aansprakelijk jegens Faistar wegens onbehoorlijk toezicht. Volgens het hof hadden zij er niet zonder meer vanuit mogen dat er enkel sprake was van een optie inzake de bouw van de FATHOM, nu er aanleiding was tot het doen van nader onderzoek.
Deze uitspraak bevestigt maar weer eens dat het handelen in strijd met statutaire bepalingen die de rechtspersoon beogen te beschermen, in beginsel een ernstig verwijt van de bestuurders oplevert. Dat de commissarissen ook aansprakelijk bevonden worden, komt (een stuk) minder vaak voor. Cruciaal voor dit oordeel lijkt te zijn dat er voldoende omstandigheden waren die aanleiding gaven tot het doen van nader onderzoek, dan wel tot het stellen van nadere vragen.
Deze teaser is geschreven door Jessica Stolk.