Strekt de zorgplicht van het Waterschap er (ook) toe om perceeleigenaars te beschermen tegen het risico op grondverzakking door wegspoelende grond?
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 april 2021
De eigenaar en bewoner van een perceel langs een havenkanaal leidt schade doordat zijn grond verzakt. Hij stelt het Waterschap daarvoor aansprakelijk en stelt dat het Waterschap ter plaatse beschoeiing had moeten aanbrengen en in stand had moeten houden om te voorkomen dat de grond wegspoelde. Het Waterschap betwist dit en doet (onder meer) een beroep op het relativiteitsvereiste van art. 6:163 BW, waaruit volgt dat er geen verplichting tot schadevergoeding bestaat als de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden. Als er al een zorgplicht tot het aanbrengen en in stand houden van een beschoeiing bestaat, dan dient deze volgens het Waterschap niet ter bescherming van het belang van de perceeleigenaar dat zijn grond niet verzakt.
Om te beoordelen of het wel of niet tot de taak van het Waterschap behoort om perceeleigenaren tegen schade als gevolg van gronduitspoeling en -verzakking te beschermen, kijkt het hof naar de taak en de verplichtingen van het Waterschap zoals deze zijn omschreven in de Waterschapswet. Daaruit leidt het hof af dat het Waterschap geen (afgeleide) taak heeft om gronduitspoeling te voorkomen, omdat haar taak niet verder reikt dan de waterkering en een deugdelijke waterhuishouding. De vordering tegen het Waterschap wijst het hof aldus af, omdat een eventuele zorgplicht van het Waterschap ten aanzien van de oevers niet dient ter voorkoming van gronduitspoeling en/of-verzakking. Daarmee vormt dit arrest een voorbeeld van een situatie waarin de aangesproken partij zich met succes op het ontbreken van het relativiteitsvereiste kan beroepen.
Bedacht moet worden dat indien de vermeend geschonden (wettelijke) norm niet strekt tot bescherming van de belangen van de benadeelde en relativiteit om die reden ontbreekt, de aangesproken partij toch aansprakelijk kan zijn indien hij (tevens) in strijd heeft gehandeld met een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm (de zogeheten “correctie Langemeijer”). Het kan voor de benadeelde dan ook nuttig zijn om naast een eventuele schending van een (wettelijke) norm ook een schending van een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm aan zijn vordering ten grondslag te leggen. Voor zover de perceeleigenaar in dit geval ook bedoeld had zich daarop te beroepen, bood dat in dit geval echter geen soelaas omdat het hof oordeelde dat het aan de perceeleigenaar zelf was om maatregelen te treffen ter voorkoming van gronduitspoeling en van een schending van de maatschappelijke zorgvuldigheid door het Waterschap derhalve geen sprake was.
Wilt u hier meer over weten? Aarzel dan niet om contact met ons op te nemen!
Klik hier voor de uitspraak:
Een beroep op het relativiteitsvereiste