In welke fase van het werk moet de grondroerder onderzoek doen naar de ligging van kabels?
Hoge Raad 29 oktober 2021
Dit arrest illustreert de onderzoeksplicht van een grondroerder tot het lokaliseren van kabels in verschillende fases van een project. Ten tijde van het schadevoorval (2014) werd de zorgplicht van de grondroerder uitgewerkt in de WION (sinds 2018 vervangen door de WIBON). Art. 2 lid 2 WION bepaalt dat de grondroerder de graafwerkzaamheden ‘op zorgvuldige wijze’ dient te verrichten. De (praktische) uitwerking van de zorgplicht van art. 2 lid 2 WION is door de wetgever overgelaten aan de sector. Dit heeft geleid tot de totstandkoming van de ‘Richtlijn zorgvuldig graafproces’ 2008 (CROW 250), hierna “de Richtlijn”. Uit het Graafrichtlijn-arrest van de Hoge Raad van 25 mei 2018 volgt dat de vraag of een grondroerder zijn zorgplicht is nagekomen, in beginsel dient te worden beantwoord aan de hand van de Richtlijn. Uit de Richtlijn volgt dat een grondroerder voorafgaand aan het grondroeren onderdelen van netten moet lokaliseren in en (tot 1,50 meter) rondom het graafprofiel.
In deze zaak heeft een aannemer grondroerende werkzaamheden verricht, waarbij zij schade heeft veroorzaakt aan een kabel van netbeheerder X tijdens het heien van een funderingspaal. De aannemer stelt dat zij het werk in verschillende fases heeft uitgevoerd: eerst de fundering – het inheien van de palen – en vervolgens pas de open ontgraving. In de (voor)fase van de heiwerkzaamheden – die op meer dan twee meter afstand tot de ingetekende kabels werden verricht – was zij niet verplicht om de kabels te lokaliseren, aldus de aannemer. De rechtbank is het daarmee eens. Zij oordeelt dat de aannemer aan haar onderzoeksplicht op grond van art. 2 WION heeft voldaan. De rechtbank lijkt de Richtlijn bij haar oordeel buiten beschouwing te hebben gelaten. Dit leiden wij af uit de door de A-G weergegeven samenvatting van de overwegingen van de kantonrechter. Het vonnis zelf is niet gepubliceerd. Het hof – dat na het Graafrichtlijn-arrest (zie vorige alinea) – arrest heeft gewezen, oordeelt echter anders en verwijst daarbij wel naar de Richtlijn. In de Richtlijn wordt, voor de bepaling van het gebied waarin gelokaliseerd moet worden, uitgegaan van het zogenaamde ‘graafprofiel’ (zie ook vorige alinea). Dat is volgens het hof het gebied waarin daadwerkelijk grond wordt geroerd en is in dit geval – gelet op de aard en relatief geringe omvang van het werk en de betrekkelijke korte bouwtermijn (drie maanden) – niet enkel beperkt tot de locatie van de aan te brengen funderingspaal.
In cassatie klaagt de aannemer – kort gezegd – dat het hof, ook al is sprake van gefaseerde en duidelijk van elkaar te onderscheiden concrete graafwerkzaamheden, ten onrechte zou hebben geoordeeld dat voorafgaand aan al die graafwerkzaamheden een gezamenlijk lokaliseringsonderzoek moet zijn verricht. De Hoge Raad oordeelt dat het hof een dergelijke algemene regel niet heeft verwoord, maar enkel over de lokaliseringsplicht in dit specifieke geval heeft geoordeeld. De klacht kan dan ook wegens gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
Wilt u hier meer over weten? Aarzel dan niet om contact met ons op te nemen!
Klik hier voor de uitspraak:
De onderzoeksplicht van de grondroerder