Hoge Raad 23 november 2018
Een advocaat vordert een verklaring voor recht dat een rechter onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door een procedure tegen hem te beginnen die gebaseerd is op – naar achteraf is gebleken – een leugen. De rechter verweert zich onder meer met een beroep op verjaring. Het hof had geoordeeld dat dit beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof had daartoe overwogen dat de advocaat door een rechter werd gedagvaard en daarnaast het gerechtsbestuur van de Haagse rechtbank en de Raad voor de rechtspraak (en daarmee de Staat) tegenover zich vond. Van de advocaat mocht in die omstandigheden niet worden verwacht een rechtsvordering in te stellen of de vordering te stuiten, wat tot verdere escalatie van het conflict zou hebben geleid. Bovendien hield de rechter er al rekening mee dat de advocaat tot aansprakelijkstelling zou overgaan en is niet gebleken dat hij in zijn bewijspositie is geschaad. Dat oordeel is volgens de Hoge Raad niet onjuist of onbegrijpelijk. Een beroep op verjaring, waaronder begrepen een beroep op het niet stuiten van de verjaring, kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Dat het aanvangstijdstip van de korte verjaringstermijn mede door de billijkheid wordt bepaald, staat er niet aan in de weg dat de omstandigheden die het hof aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd, een rol kunnen spelen bij de beantwoording van de vraag of een beroep op verjaring onaanvaardbaar is.
Wilt u hier meer over weten? Aarzel dan niet om contact met ons op te nemen.
Klik hier voor de uitspraak:
Beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
Beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
6 december 2018