Hoge Raad 22 juni 2018
In een procedure tussen de eigenaar van een gekapseisde duwbak en partij die daardoor schade stelt te hebben geleden, neemt het hof aan dat sprake was van bewuste roekeloosheid van de eigenaar van de duwbak waardoor zij haar aansprakelijkheid niet mag beperken. De advocaten van de eigenaar stellen hiertegen cassatie in, maar doen dit te laat.
Vervolgens worden zij door de eigenaar aangesproken. In die procedure oordeelt het hof, anders dan in de procedure waarin zij de eigenaar bij hadden gestaan, dat géén sprake was van bewuste roekeloosheid. De aansprakelijkheid had dus wel mogen worden beperkt, aldus het hof. De advocaten gaan tegen dit oordeel in cassatie. Daarin komt onder andere aan de orde welke stand van de rechtsontwikkeling bepalend is bij de beoordeling van een beroepsfout en de daaruit voortvloeiende schade.
De Hoge Raad oordeelt dat voor de beantwoording van de vraag of de cliënt schade heeft geleden door de beroepsfout, moet worden beoordeeld hoe zou zijn beslist als het rechtsmiddel tijdig was ingesteld, althans moet de schade worden geschat aan de hand van goede en kwade kansen die de cliënt dan zou hebben gehad. Hierbij moet worden uitgegaan van de stand van de rechtsontwikkeling op het moment waarop zónder de beroepsfout over het rechtsmiddel zou zijn geoordeeld. Eventuele latere rechtsontwikkelingen zouden dus buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Volgens de Hoge Raad is dat hier goed gegaan. Het hof heeft terecht de maatstaf van bewuste roekeloosheid uit de arresten de Hoge Raad van 5 januari 2001 toegepast. Dat was (reeds) de geldende lijn in de jurisprudentie (die nadien in de rechtspraak diverse malen is bevestigd). Deze maatstaf houdt in dat van bewust roekeloos handelen sprake is wanneer de aansprakelijke partij het aan de gedraging verbonden gevaar kent en zich ervan bewust is dat de kans dat het gevaar zich verwezenlijkt groter is dan de kans dat dit niet gebeurt, maar hij zich daardoor niet van dit gedrag laat weerhouden. Het oordeel van het hof dat geen sprake was van bewuste roekeloosheid is bovendien niet onbegrijpelijk. Volgens het hof ontbrak de daadwerkelijke bewustheid van het gevaar bij de cliënt. De door de advocaten aangevoerde omstandigheden hadden op dit aspect geen betrekking.
De Hoge Raad casseert het arrest overigens wel op het punt dat het hof onbesproken heeft gelaten de andere verweren van de advocaten die ervoor pleiten dat ook los van bewuste roekeloosheid er volledige aansprakelijkheid van de cliënt had moeten zijn op grond van onder andere de Algemene Duwbakconditiën 1988. Op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep had het hof deze verweren alsnog moeten beoordelen, nu het hoger beroep van de cliënt strekte tot algehele toewijzing van haar vordering.
Kortom, hoewel het hof in de beroepsaansprakelijkheidsprocedure terecht de maatstaf van bewuste roekeloosheid had toegepast die gold ten tijde dat zonder de beroepsfout in de oorspronkelijke procedure zou zijn geoordeeld, krijgen de advocaten nog een kans om aan te tonen dat het niet tijdig instellen van cassatie niet tot schade heeft geleid.
Wilt u hier meer over weten? Aarzel dan niet om contact met ons op te nemen.
Klik hier voor de uitspraak:
Welke stand van de rechtsontwikkeling is bepalend bij beoordeling beroepsfout van advocaat en schade?