Is sprake van zaaksbeschadiging in de zin van de CAR-polis?
Gerechtshof Amsterdam 4 mei 2021
Een constructiebedrijf heeft voor een opdrachtgever acht zogenoemde skidbeams vervaardigd. Dit zijn grote stalen schuifbalken die door lassen aan elkaar zijn verbonden. Tijdens het bouwproces is een deel van de lassen van de skidbeams afgekeurd en hersteld. Uiteindelijk zijn twee skidbeams volledig goedgekeurd en opgeleverd. Na oplevering zijn echter (opnieuw?) bij twee skidbeams scheurtjes in het laswerk geconstateerd. Het constructiebedrijf vordert voor de daardoor ontstane schade dekking onder haar CAR-verzekering.
Eén van de voorwaarden voor dekking onder een CAR-polis is dat de schade het gevolg is van beschadiging, vernietiging en/of verlies van het verzekerde werk. Met name de vraag of er sprake is van zaaksbeschadiging leidt in de praktijk vaak tot discussie. Onder zaaksbeschadiging wordt in het algemeen verstaan: een objectieve aantasting van de stoffelijke structuur van de zaak die naar verkeersopvattingen de stoffelijke gaafheid van die zaak kenmerkt. Simpel gezegd: er moet iets ‘stuk’ zijn gegaan. Dat impliceert ook dat de zaak ooit ‘goed’ moet zijn geweest. Immers, iets kan pas beschadigd raken als het eerst kennelijk ‘goed’ is geweest. In vakjargon: “slecht werk is niet gedekt”.
Deze discussie speelt ook in deze zaak, waarin het constructiebedrijf stelt dat de laswerkzaamheden aan de skidbeams volgens het ontwerp en goed zijn uitgevoerd en dat pas daarna scheurvorming in de lassen is opgetreden. De CAR-verzekeraars betwisten dat de laswerkzaamheden goed zijn uitgevoerd. Volgens hen zijn de lassen nooit goed geweest, zodat geen sprake is van zaaksbeschadiging. Het hof oordeelt echter dat uit de door de CAR-verzekeraars aangehaalde documenten, waaronder een onderzoeksrapport, niet volgt dat de laswerkzaamheden door het constructiebedrijf niet goed zijn uitgevoerd of dat de lassen nooit goed zijn geweest.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of er – nadat de laswerkzaamheden goed waren uitgevoerd – daadwerkelijk scheuren zijn ontstaan. In het ontkennende geval zal immers ook geen sprake zijn van materiële schade in de zin van de verzekeringsvoorwaarden. Het hof oordeelt dat het constructiebedrijf, op wie de bewijslast rust, vooralsnog niet is geslaagd in het bewijs van de door haar gestelde scheurvorming, met name ook omdat het bestaan van die scheurvorming door verzekeraars uitvoerig – en met stukken onderbouwd – is betwist. Het hof stelt het constructiebedrijf echter nog wel in de gelegenheid het bewijs alsnog te leveren.
Deze zaak illustreert het belang van het deugdelijk onderbouwen van stellingen in een procedure over het wel of niet bestaan van zaaksbeschadiging; ook als de bewijslast op de andere partij rust. Doordat verzekeraars in deze kwestie uitvoerig – en met stukken – onderbouwd hadden waarom zij van mening waren dat er geen scheurvorming is opgetreden, stelt de rechter hogere eisen aan het door het constructiebedrijf te leveren bewijs. Als verzekeraars hadden volstaan met het enkel “bloot” betwisten van de scheurvorming, zonder uitvoerige onderbouwing, had het hof de scheurvorming mogelijk zomaar als voldoende aannemelijk kunnen aannemen.
Wilt u hier meer over weten? Aarzel dan niet om contact met ons op te nemen!
Klik hier voor de uitspraak:
Scheurvorming in lasnaden – beschadigd of nooit goed geweest?