De nieuwe regels over studiekosten, als gevolg van de Wet Transparante en Voorspelbare Arbeidsvoorwaarden (Wtva) zijn ruim een half jaar geleden in werking getreden. Werkgevers waren op grond van de wet al verplicht om werknemers o.a. in staat te stellen scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitvoering of behoud van de functie. Sinds 1 augustus 2022 moet die scholing door de werkgever worden vergoed wanneer deze scholing verplicht door de werkgever moet worden aangeboden op grond van de wet of cao.
De Wtva is een implementatie van een Europese richtlijn. Uit overwegingen bij die richtlijn volgt dat de verplichting voor het kosteloos aanbieden van scholing niet geldt voor beroepsopleidingen of opleidingen die werknemers verplicht moeten volgen voor het verkrijgen, behouden of vernieuwen van een beroepskwalificatie. Hoewel de uitzondering bij de behandeling van de wet in Nederland door de minister wel is benoemd, is deze niet met zoveel woorden opgenomen in de wet. Nu de uitzondering niet in de wet staat is in de literatuur discussie ontstaan over de vraag of scholing in het kader van een beroepsopleiding kosteloos moet worden aangeboden door de werkgever. De kantonrechter Zwolle heeft zich hier onlangs over uitgelaten.
Waar ging de uitspraak van de kantonrechter over?
Het ging in deze zaak om een werknemer die bij een gecertificeerde arbodienst in dienst was getreden als ANIOS (arts niet in opleiding tot specialist) en daar, naast zijn werkzaamheden, een opleiding tot geregistreerd bedrijfsarts volgde. Deze opleiding was verplicht voor de uitoefening van zijn toekomstige functie als bedrijfsarts. In een studiekostenbeding was overeengekomen dat de werkgever de kosten van de opleiding zou voorschieten. De kosten van de opleiding bedroegen € 47.000, een bedrag dat verder kon oplopen indien de werknemer binnen werktijd uren zou besteden aan de opleiding. Ook de kosten voor supervisie en intervisie zouden hier nog bovenop komen. De afspraak was dat de werknemer (een deel van) de opleidingskosten terug zou betalen als het dienstverband door de werknemer werd beëindigd voordat de opleiding met goed gevolg was afgerond.
De werknemer heeft de arbeidsovereenkomst vóór afronding van de opleiding opgezegd. De werkgever waarschuwde voor de forse terugbetalingsverplichting, maar de werknemer is niet op de opzegging teruggekomen. De werkgever eiste vervolgens een terugbetaling van bijna € 73.000. Dit waren de kosten van de opleiding, verhoogd met de gemaakte kosten voor supervisie, intervisie en de kosten voor de uren die de werknemer binnen werktijd aan de opleiding heeft besteed. De werknemer stelde zich op het standpunt dat het studiekostenbeding nietig is. Het betrof hier volgens de werknemer verplichte scholing die kosteloos moest worden aangeboden door de werkgever omdat de scholing noodzakelijk was voor het uitoefenen van de functie als bedrijfsarts.
Wat vond de kantonrechter hiervan?
De kantonrechter gaf de werknemer geen gelijk. Opleidingen die werknemers verplicht moeten volgen voor het verkrijgen, behouden of vernieuwen van een beroepskwalificatie worden uitgezonderd van de verplichting tot het kosteloos aanbieden van scholing. Dergelijke opleidingen zijn opgenomen in de bijlage bij de Beroepskwalificatierichtlijn. De opleiding tot bedrijfsarts staat daarin vermeld waardoor een beroep op de nietigheid van het studiekostenbeding niet slaagt. De kantonrechter is wel van mening dat de kosten van supervisie en intervisie worden verlaagd nu de werkgever niet tijdig duidelijkheid heeft verschaft over de hoogte van deze kosten. Uiteindelijk moet de werknemer een bedrag van ruim € 45.000 aan studiekosten terugbetalen aan de werkgever.
Hoe nu verder?
Met deze uitspraak is voor het eerst geoordeeld over het vergoeden van de kosten van opleidingen die werknemers verplicht moeten volgen voor het verkrijgen, behouden of vernieuwen van een beroepskwalificatie. Het is wel de vraag of het oordeel van de kantonrechter in hoger beroep stand zou houden. In de wet staat immers dat de werkgever de werknemer in staat moet stellen kosteloze scholing te volgen die noodzakelijk is voor het uitoefenen van de functie.
Ook een beroepsopleiding, zoals die van de bedrijfsarts, kan nog steeds een opleiding zijn die noodzakelijk is voor het uitoefenen van de functie. In deze uitspraak was in het studiekostenbeding van de werknemer ook expliciet opgenomen dat de opleiding tot bedrijfsarts verplicht is voor de uitoefening van de functie. De kantonrechter heeft dit niet meegewogen in het oordeel en baseerde zich op de uitzondering uit de overwegingen in de richtlijn.
Het is de vraag wat het oordeel van de kantonrechter was geweest indien de uitzondering niet was toegepast. Mogelijk had de rechter de opleiding dan wel als ‘noodzakelijke voor de functie’ beschouwd en dus als een verplichte opleiding, die door de werkgever moest worden betaald. Al ging het hier wel om een ‘toekomstige functie’.
Wat betekent dit voor de praktijk?
Hoewel de Wtva enige tijd geleden in werking is getreden, is er nog steeds onduidelijkheid over de reikwijdte van de verplichting voor werkgevers om scholing kosteloos aan te bieden. Het is daarom belangrijk om bij afspraken over studiekosten rekening te houden met de vraag of de scholing noodzakelijk is voor de functie van de werknemer. Is dat het geval, dan is een beding waarin staat dat de werknemer de scholingskosten zelf moet betalen mogelijk nietig.