Bij een gedeeltelijke beëindiging heeft de werknemer recht op een gedeeltelijke transitievergoeding als wordt voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld door de Hoge Raad in 2018 in de Kolom-beschikking. Het komt ook voor dat een werknemer wordt herplaatst in een functie met een substantiële inkomensachteruitgang, zonder dat sprake is van een vermindering van de arbeidstijd. Bestaat in dat geval ook recht op een gedeeltelijke transitievergoeding?
Kolom-beschikking
De Hoge Raad oordeelde in 2018 in de Kolom-beschikking over de aanspraak op een gedeeltelijke transitievergoeding. Wanneer door omstandigheden gedwongen wordt overgegaan tot een substantiële en structurele vermindering van de arbeidstijd van de werknemer bestaat een dergelijke aanspraak. Bijvoorbeeld indien de arbeidstijd van een langdurige zieke werknemer wordt aangepast vanwege zijn medische beperkingen, of bij het vervallen van arbeidsplaatsen wegens bedrijfseconomische omstandigheden. Van een substantiële vermindering van de arbeidstijd is sprake bij een vermindering van ten minste 20%.
In 2018 bleef de vraag onbeantwoord of de werknemer ook recht heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding wanneer door herplaatsing sprake is van een substantiële inkomensachteruitgang, terwijl de arbeidstijd gelijk is gebleven. Onlangs gaf de Hoge Raad meer duidelijkheid.
Feiten
De werkneemster, een lerares, is in januari 2013 ziek uitgevallen. Voor haar uitval werkte zij fulltime (100%). Twee jaar later wordt zij door het UWV ruim 48% arbeidsongeschikt bevonden. Na twee jaar ziekte blijft zij voor 80% werkzaam in de lager betaalde functie van onderwijsassistent. Het Hof Den Haag had geoordeeld dat de werkneemster in elk geval recht heeft op een gedeeltelijke transitievergoeding in verband met de vermindering van haar arbeidsduur met 20%.
Daarnaast heeft het hof prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad in verband met de aanspraak op een gedeeltelijke transitievergoeding wegens de met de functiewijziging gepaard gaande salarisvermindering.
Hoge Raad
De Hoge Raad overweegt dat de werkgever aan een werknemer een transitievergoeding is verschuldigd indien, kort gezegd, de werkgever een arbeidsovereenkomst beëindigt. Beëindiging is een voorwaarde voor het recht op transitievergoeding.
Met dit wettelijk stelsel is volgens de Hoge Raad niet verenigbaar dat aanspraak bestaat op een gedeeltelijke transitievergoeding bij een inkomensachteruitgang door herplaatsing in een functie met een lager salaris. Herplaatsing zonder dat sprake is van urenverlies is geen vorm van beëindiging maar juist een manier om te voorkomen dat de arbeidsovereenkomst eindigt. Herplaatsing in een functie met een lager salaris is ook niet op één lijn te stellen met een gedeeltelijke beëindiging zoals aan de orde in de Kolom-beschikking.
Wanneer sprake is van een inkomensachteruitgang van ten minste 20% die wordt veroorzaakt door zowel een structurele (maar niet substantiële) vermindering van de arbeidstijd als een salarisvermindering, bestaat evenmin aanspraak op een gedeeltelijke transitievergoeding. Een transitievergoeding is dus alleen verschuldigd als sprake is van een structurele en substantiële vermindering van de arbeidstijd.
Tot slot
In deze uitspraak heeft de Hoge Raad meer duidelijkheid gegeven over de uitleg van de Kolom-beschikking. Herplaatsing in een lager betaalde functie kan niet worden gelijkgesteld aan een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Een vermindering in salaris geeft geen aanspraak op een transitievergoeding.
Heeft u nog vragen over deze uitspraak? Neem contact op met het team Arbeidsrecht.