Het stroomnet in Nederland is op dit moment overvol. Bedrijven die behoefte hebben aan meer capaciteit voor hun elektrificatie- en duurzaamheidambities krijgen bij de netbeheerder nul op het rekest. Zoals de zaken er nu voor staan gaat het nog jaren duren voordat netbeheerders in de toenemende behoefte aan transportcapaciteit kunnen voorzien door uitbreiding van het bestaande stroomnet. Dat is niet snel genoeg. En dus worden bedrijven steeds vaker gedwongen hun eigen stroomprobleem tijdelijk op te lossen, door bijvoorbeeld plaatsing van een gasturbine. Beoogde verduurzaming leidt dan ineens tot een hogere CO2-uitstoot. Met smart wordt dan ook gewacht op die beloofde uitbreiding van het hoofdnet. Tot die tijd moeten netbeheerders de congestie zien te managen.
Het is nu meer dan een jaar geleden dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) het Codebesluit congestiemanagement publiceerde, waarin netbeheerders meer mogelijkheden krijgen om dit congestiemanagement toe te passen. Zo kunnen zij klanten een capaciteitsbeperkingscontract aanbieden, waarmee zij tegen betaling op bepaalde momenten afzien van het afnemen van (een deel van) hun capaciteit. Zodoende kan optimaal gebruik worden gemaakt van schaarse netcapaciteit; het ongebruikte vermogen kan dan tijdelijk ter beschikking worden gesteld aan een ander en er zijn minder investeringen nodig. Dat klinkt aantrekkelijk.
Zoals verschillende media, waaronder het Financieele Dagblad, berichtten zien netbeheerders ook veel in dit flexibele stroomgebruik om de druk op het volle stroomnet te verminderen. Toch is tot op heden nauwelijks invulling gegeven aan het Codebesluit. Bij individuele klanten bestaat weinig animo voor de genoemde individuele capaciteitsbeperkingscontracten. Na maanden onderhandelen hebben regionale netbeheerders Liander, Stedin en Enexis afspraken met minder dan tien bedrijven over het mijden van piekmomenten, zo stelde het FD vast. Veel bedrijven zijn (nog) niet uitgerust om in hun bedrijfsvoering rekening te houden met flexibiliteit qua stroombehoefte. Inzetten op afspraken met individuele partijen als oplossing voor de netcongestieproblematiek lijkt dan ook geen zoden aan de dijk te zetten. Niet in termen van efficiency en zeker niet in termen van schaal en effect.
Toch kan netcongestie wel degelijk op een georganiseerde, gestructureerde en gerichte manier worden aangepakt, maar dat vergt een nieuwe invulling van de klassieke netbeheertaak. Netbeheerders zullen zich daarbij moeten richten op lokale groepen klanten die zich, al dan niet met ondersteuning vanuit lokale overheden, organiseren in collectieve energiehubs. We zien ook dat veel initiatieven worden opgezet voor dergelijke samenwerkingen; daar is veel animo voor.
De kracht van het collectief wordt ook onderkend in het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN). Daarin werken de ACM, het Rijk, lagere overheden, netbeheerders en marktpartijen samen aan oplossingen voor krapte op het stroomnet. Daarbij wordt ingezet op innovatieve collectieve samenwerkingen tussen netbeheerders en bedrijven die zich verenigen.
Binnen lokale collectieven kan door slim meten en sturen optimaal geprofiteerd worden van de ongelijktijdigheid van de benodigde capaciteit van de deelnemers en kan gezamenlijk gebruik worden gemaakt van lokale opwek van energie. Hierdoor kunnen goedkoper en duurzamer ongewenste stroomonderbrekingen en -beperkingen worden voorkomen. Ook is het beter denkbaar dat binnen zo'n collectief afspraken worden gemaakt over welke onderneming op welk moment meer of minder aanspraak kan maken op elektriciteit: hoe groter de gemeenschap, hoe kleiner het risico dat een partij zonder stroom komt te zitten. Bovendien is dit minder kwetsbaar dan enkel vertrouwen op uitbreiding van het hoofdnet door de netbeheerder. Een lokaal collectief is een solidaire, collaboratieve en betrekkelijk risicoloze manier dit maatschappelijke probleem aan te pakken. En niet te vergeten een structurele oplossing, want ook toekomstige netcongestie kan zo tijdig worden voorkomen.
Een van de actiepunten uit het LAN is een toolkit, waarmee samenwerkings- verbanden juridisch eenvoudig in de steigers zijn te zetten. De kern daarvan vormen contracten die netbeheerders
moeten aanbieden. Die zijn daar zeker mee bezig, maar tot pragmatische en toepasbare contracten is het nog nauwelijks gekomen. Daarbij speelt ongetwijfeld een rol dat de netbeheerders terughoudend zijn waar het aankomt op het accepteren van aansprakelijkheidsrisico's. Gezien de huidige marginale aansprakelijkheid van netbeheerders is dat wellicht begrijpelijk, maar nu netbeheerders hulp van klanten nodig hebben om hun problemen op te lossen, zal er op dat vlak water bij de wijn moeten worden gedaan. Daarbij kan Den Haag overigens goed helpen, bijvoorbeeld door een garantiefonds voor netbeheerders, waarmee gevolgen van aansprakelijkheid kunnen worden afgevangen.
Tijd dus voor innovatie van het netbeheer, voor werkbare groepscontracten met lokale klanten, voor het gebruik van lokale slimme netten en voor een betere verdeling van aansprakelijkheid. Urgentie is geboden, dus wie pakt de handschoen op?
Lees ook het opiniestuk gepubliceerd in het FD