Het instemmingsrecht van de OR ten aanzien van een winstdelingsregeling
Kantonrechter Amsterdam 17 juli 2012, JAR 2012/212
Feiten
In 2002 wordt binnen de onderneming bij wijze van arbeidsvoorwaarde een bonusregeling geïntroduceerd. Deze bonusregeling is gekoppeld aan het behalen van prestatiedoelstellingen door de onderneming. Van 2002 tot 2011 heeft de ondernemer elk jaar een aanspraak op grond van de regeling toegekend. In 2007 is de regeling afgeschaft voor de werknemers van de moedermaatschappij in het Verenigd Koninkrijk. In 2011 besluit de Nederlandse ondernemer, op verzoek van de moedermaatschappij, dit voorbeeld te volgen. De ondernemer laat het personeel weten dat er de laatste jaren geen prestatiedoelstellingen aan de bonusregeling zijn verbonden en dat als gevolg daarvan is besloten om tot nader order geen toekenningen meer te doen op grond van deze regeling. Vervolgens meldt de ondernemingsraad (‘de OR’) zich met de mededeling dat hier sprake is van een instemmingsplichtig besluit. De OR verwijst hierbij naar artikel 27 lid 1 sub a van de Wet op de Ondernemingsraden (‘de WOR’), waaruit volgt dat een ondernemer de instemming van zijn OR behoeft voor elk door hem voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van een winstdelingsregeling. Nu de ondernemer geen instemming heeft gevraagd, is het besluit nietig, aldus de OR. Aangezien partijen er samen niet uit komen wordt de bedrijfscommissie om bemiddeling gevraagd. Volgens de bedrijfscommissie kan de regeling niet als een winstdelingsregeling worden aangemerkt. De OR legt zich hier niet bij neer en stapt naar de kantonrechter.Kantonrechter
De kantonrechter overweegt allereerst dat alleen als sprake is van een positief resultaat, een deel hiervan wordt toegewezen aan de regeling teneinde gratis aandelen toe te wijzen of een geldsom ter beschikking te stellen aan de werknemers. De regeling heeft dan ook kennelijk tot doel, dan wel de strekking, een regeling te geven omtrent de wijze waarop de werknemers, onafhankelijk van individuele prestaties, meedelen in een jaarlijks vast te stellen winst. Op grond hiervan concludeert de kantonrechter dan ook dat de regeling een winstdelingsregeling in de zin van artikel 27 van de WOR is. Het feit dat de ondernemer jaarlijks opnieuw bekijkt of er winst wordt toegekend aan de regeling, doet hier niet aan af. De regeling is bedoeld om er gedurende meerdere jaren uitvoering aan te geven, waarbij de ondernemer beslist hoeveel winst daarvoor wordt gebruikt. Het feit dat het hier niet gaat om een besluit van de Nederlandse ondernemer, maar van de moedermaatschappij, betekent niet dat de Nederlandse OR geen instemmingsrecht toekomt. Het besluit van de moedermaatschappij valt namelijk toe te rekenen aan de Nederlandse ondernemer. Een andere uitleg zou de wettelijke regeling met betrekking tot inspraak en invloed van werknemers in Nederland buitenspel zetten. Het is dan ook de verantwoordelijkheid van de Nederlandse ondernemer om deze regeling op groepsniveau onder de aandacht te brengen. Vervolgens buigt de kantonrechter zich over de vraag of de opschorting van de regeling tot nader orde is aan te merken als een instemmingsplichtige wijziging. In dit verband moet een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de jaarlijkse beslissing om wel of geen winst toe te kennen aan de regeling en anderzijds de beslissing om de regeling definitief stop te zetten. Het eerste besluit is niet instemmingsplichtig, aangezien dit onder de discretionaire bevoegdheid van de ondernemer valt. Indien het echter gaat om een besluit tot definitieve beëindiging van toekenningen op grond van de regeling, is er sprake van een besluit waarvoor de ondernemer op grond van artikel 27 lid 1 sub a van de WOR instemming van de OR nodig heeft. In het onderhavige geval is er nog geen definitieve beslissing genomen over de afschaffing of wijziging van de regeling, waardoor de OR op dit moment geen instemmingsrecht heeft. Wanneer echter gedurende de komende twee of drie jaar geen uitkering zal worden gedaan, mag er van worden uitgegaan dat de regeling is stopgezet. Dit besluit is wel instemmingsplichtig. Van een werkgever mag in dit verband de nodige duidelijkheid worden verwacht.Tips
- De OR moet een beroep doen op de nietigheid van een besluit binnen een maand nadat de ondernemer hem zijn voorgenomen besluit heeft medegedeeld, en bij gebreke van deze mededeling, binnen een maand nadat het de OR is gebleken dat de ondernemer uitvoering of toepassing geeft aan het besluit. Het instemmingsrecht van de OR heeft geen betrekking op primaire arbeidsvoorwaarden.
- Het jaarlijkse besluit van de ondernemer om wel of geen bonus toe te kennen valt hierdoor buiten het instemmingsrecht.