Per 1 augustus jl. zijn er nieuwe regels ingevoerd over verplichte door werkgever te betalen studiekosten, de Wet Transparante en Voorspelbare Arbeidsvoorwaarden (Wtva). Wij schreven hier eerder al een artikel over in het tijdschrift ArbeidsRecht. Er is nog veel onduidelijkheid over deze nieuwe regels. Scholing die ‘noodzakelijk is’ voor de functie waarvoor de werknemer is aangenomen, moet worden bekostigd door de werkgever. Op 10 januari jl. heeft de Rechtbank Utrecht zich voor het eerst uitgesproken over de vraag wat ‘noodzakelijke scholing’ is. In deze uitspraak ging het om een scholing in accountancy.
Met de inwerkingtreding van de Wtva moeten werkgevers verplichte scholing kosteloos aanbieden. Het gaat om scholing die verplicht moet worden aangeboden op grond van de wet of cao. Je mag geen afwijkende afspraken maken; die zijn nietig. In de praktijk is gebleken dat het vooral onduidelijk is wat er onder ‘verplichte scholing’ moet worden verstaan.
Onze wet kent een algemene scholingsplicht (artikel 7:611a lid 1 Burgerlijk Wetboek) die als zo’n wettelijke verplichting moet worden gezien. Daaruit volgt dat werkgever scholing moet aanbieden die noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie van de werknemer. Dit betekent dat zo’n opleiding kosteloos moet worden aangeboden en dat een studiekostenovereenkomst of -beding dus niet geldig is.
In de uitspraak van de Rechtbank Utrecht had de werknemer zich op het standpunt gesteld dat de studieovereenkomst die hij was aangegaan met zijn werkgever, nietig was op grond van de nieuwe wet omdat de opleiding waarvoor hij de overeenkomst was aangegaan, volgens de werknemer een ‘noodzakelijke opleiding’ in de zin van de wet was. Volgens de werknemer had zijn werkgever hem aangenomen met de bedoeling om hem (in de toekomst) als registeraccountant werkzaamheden te laten verrichten voor de werkgever. De opleiding was volgens de werknemer voor het verrichten van die functie (registeraccountant) noodzakelijk zodat hij voor zijn werkgever handtekeningen zou kunnen zetten onder jaarstukken.
Volgens werkgever klopte dit niet: de werknemer was niet met dat doel aangenomen en al was dat wel zo geweest, dan was de opleiding niet noodzakelijk geweest voor die functie.
De rechtbank was het eens met de werkgever. Nergens bleek uit dat de werknemer was aangenomen met het doel om registeraccountant te worden en dat de opleiding waarvoor de studieovereenkomst was aangegaan, noodzakelijk was voor die beoogde functie (register accountant) of eigen functie van de werknemer. Bovendien was de studie op verzoek van de werknemer gevolgd. Er was dus geen sprake van een noodzakelijke opleiding, en de studieovereenkomst met de terugbetalingsverplichting voor de werknemer, bleef bestaan.