Eerder beschreef ik de uitspraak van het Hof Den Haag van 21 november 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:3299. Centraal staat een koop-/aannemingsovereenkomst, waarin voor gebreken niet de gebruikelijke verzuimboete van 0,3% van de koopprijs per dag is opgenomen maar 10% van de koopprijs per dag. Er doet zich een gebrek voor (bodemvervuiling) en de verkoper slaagt er pas na ruim drie jaar in om dit weg te nemen. De koper denkt kassa! en vordert van de verkoper een boete van 28 miljoen euro. Zowel bij Rechtbank als Hof krijgt de koper echter het deksel op de neus. Het Hof matigt de boete met liefst 99,6% tot een bedrag van 75.000 euro.
Uit de conclusie van Procureur-Generaal T. Hartlief van 5 april 2019 (ECLI:NL:PHR:2019:344) blijkt dat de koper niet bij de pakken neerzit maar de gang naar de Hoge Raad heeft gemaakt. De sterren staan echter wederom ongunstig: de P-G ziet niets in het cassatieberoep en concludeert tot verwerping.
Behalve dit - voor de koper teleurstellende - advies aan de Hoge Raad bevat de conclusie P-G een helder overzicht van het juridisch kader bij matiging van een contractuele boete. En dat wil ik u niet onthouden. Uit dit overzicht volgt dat de schuldenaar die met een (huizen)hoge boete wordt geconfronteerd, zijn beroep op matiging goed zal moeten inkleden. Hij moet het zeker noemen als de boete in geen verhouding staat tot de schade maar zal echter ook met andere omstandigheden moeten komen waaruit blijkt dat onverkorte toepassing van het boetebeding in zijn geval onbillijk is.
Conclusie P-G Hartlief over matiging contractuele boete ECLI:NL:PHR:2019:344:
"3.3 De bevoegdheid van de rechter een overeengekomen boete te matigen volgt, dwingendrechtelijk,11 uit art. 6:94 lid 1 BW, doch uitsluitend in die gevallen dat de billijkheid matiging klaarblijkelijk eist. Achter deze bepaling gaan meerdere overwegingen schuil, waaronder de overweging in de parlementaire geschiedenis dat over boetebedingen (meestal) niet (intensief) wordt onderhandeld, en deze aldus de schuldeiser in onevenredige mate kunnen bevoordelen.12 De matigingsbevoegdheid is een specifieke toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid en dient (daarom) terughoudend te worden toegepast.13 Uit de wetsgeschiedenis volgt, vanuit het oogpunt van contractsvrijheid, dat het enkele uiteenlopen van boete en werkelijke schade niet voldoende is om te oordelen dat de billijkheid matiging eist.14 Dat neemt niet weg dat als een dergelijke discrepantie zich voordoet, dit een belangrijk gezichtspunt kan zijn.15
3.4 De vraag onder welke omstandigheden de rechter een contractuele boete mag matigen, is regelmatig onderwerp geweest van de rechtspraak van Uw Raad. De jurisprudentiële stand van zaken laat zich aldus samenvatten dat voor matiging slechts plaats is wanneer onverkorte toepassing van het boetebeding een buitensporig, en dus onaanvaardbaar, resultaat zou opleveren.16 Daarvan kan sprake zijn indien boete en schade aanmerkelijk uiteenlopen (dus wanneer sprake is van een wanverhouding tussen beide),17 maar de rechter kan er in zijn motivering niet mee volstaan dat te constateren: hij zal ook kenbaar aandacht moeten besteden aan de overige relevante omstandigheden van het geval en deze in onderlinge samenhang moeten beoordelen.18 Beslissend is uiteindelijk de weging van alle relevante omstandigheden van het geval.19 Daarbij dient bedacht te worden dat een matigingsoordeel in belangrijke mate feitelijk van aard is en daarom in cassatie niet op juistheid kan worden onderzocht.20
3.5 Welke omstandigheden een rol kunnen spelen, verschilt uiteraard van geval tot geval. Uit de (feiten)rechtspraak met betrekking tot art. 6:94 BW vallen, naast de reeds genoemde wanverhouding tussen boete en schade, onder meer de volgende omstandigheden c.q. gezichtspunten te destilleren: de aard en gedraging van de schuldenaar21 dan wel schuldeiser22, de aard van de overeenkomst,23 de inhoud en strekking van het beding,24 de omstandigheden waaronder het boetebeding is ingeroepen, zoals de ernst van de overtreding,25 de mate van schuld bij de schuldenaar,26 de mate waarin de schuldenaar zich van de schending van het boetebeding bewust is geweest,27 de hoedanigheid van partijen28 en het gegeven dat het gaat om een eenheidsboete, waarbij het boetebeding voor alle soorten overtredingen slechts één soort bedrag voorschrijft.29"