Veel raamovereenkomsten bieden een mogelijkheid, maar géén verplichting om orders te plaatsen of opdrachten te verstrekken. Kan de opdrachtgever die zo’n ‘vrijblijvende’ raamovereenkomst opzegt toch gehouden zijn om schadevergoeding te betalen voor misgelopen opdrachten? Over die vraag heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden recent een interessant arrest gewezen
De Provincie Utrecht (de ‘Provincie’) heeft in 2018 een raamovereenkomst gesloten met een dienstverlener (de ‘BV’) voor onderhoudswerkzaamheden aan twee tramlijnen. Looptijd van de raamovereenkomst was vier jaar. De Provincie heeft echter bedongen dat zij de raamovereenkomst tussentijds mocht beëindigen met een opzegtermijn van zes maanden.
Bij aanbesteding heeft de Provincie als omzetprognose ca. € 500.000 gecommuniceerd. In de praktijk werd in het eerste jaar echter ca. € 346.000 omzet gerealiseerd door de BV en in het tweede jaar viel de gerealiseerde omzet wederom tegen. Toen de BV zich hier halverwege 2019 over beklaagde bij de Provincie, besloot die gebruik te maken van het in de raamovereenkomst opgenomen opzeggingsbeding. Bij de opzegging werd slechts een beperkte vergoeding voor ongebruikte voorraden aangeboden aan de BV.
Onrechtmatige opzegging
De BV meende dat de opzegging in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was en vorderde schadevergoeding van de Provincie. De rechtbank heeft de vorderingen van de BV afgewezen. In appel meende het hof echter dat hier wel degelijk sprake was van onrechtmatige opzegging door de Provincie.
Het hof kwam tot die conclusie op grond van een aantal omstandigheden. De BV (en daarvoor diens oprichter met zijn eenmanszaak) heeft ruim twintig jaar onder opeenvolgende overeenkomsten gewerkt voor de Provincie. Daarbij heeft de Provincie nooit enige noemenswaardige klachten geuit. Bovendien heeft de BV omvangrijke investeringen gedaan om aan de raamovereenkomst te kunnen voldoen en was de BV voor meer dan de helft van haar omzet afhankelijk van de raamovereenkomst. Dat er volgens de Provincie sprake zou zijn van een ontbrekende certificering en ontoereikende kwaliteit van de dienstverlening, heeft het hof verworpen wegens onvoldoende onderbouwing.
Bij dit oordeel benoemde het hof niet de omstandigheden dat (i) de BV akkoord is gegaan met het eenzijdige opzeggingsrecht voor de Provincie, en (ii) het een raamovereenkomst betreft zonder verplichting voor de Provincie om ook daadwerkelijk opdrachten te verstrekken aan de BV. Zo kwam het hof tot de conclusie dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de Provincie het opzeggingsbeding heeft ingeroepen.
Redelijke vergoeding
De consequentie is dat de Provincie aansprakelijk is voor vergoeding van de schade van de BV als gevolg van de onrechtmatige opzegging. Voor begroting van die schade berekende het hof eerst wat tot dusver de gemiddelde maandelijkse winst van de BV is geweest (€ 19.150). De raamovereenkomst zou nog achttien maanden hebben geduurd als deze niet door de Provincie was opgezegd, dus zou de BV daarin nog (18 x € 19.150 =) € 344.700 aan winst hebben kunnen realiseren.
Het hof kende echter niet dat volledige bedrag toe als schadevergoeding. Immers moet de BV in de positie worden gebracht waarin zij zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis niet had plaatsgevonden. Die schadeveroorzakende gebeurtenis is volgens het hof niet de onrechtmatige opzegging zelf, maar het ontbreken van een aanbod tot betaling van een redelijke vergoeding bij die opzegging. Daarom moest alsnog een “redelijke vergoeding” worden bepaald.
Opvallend is dat het hof bij de vaststelling van die redelijke vergoeding wél als omstandigheid betrok dat de BV akkoord is gegaan met het recht van de Provincie om de overeenkomst tussentijds te beëindigen met een opzegtermijn van zes maanden. Volgens het hof is het redelijk als het risico van tussentijdse opzegging zonder zwaarwegende grond tussen partijen wordt gedeeld. Zo beredeneerde het hof dat een schadevergoeding van € 175.000 redelijk is. Min of meer de helft dus van de hierboven begrote misgelopen winst door de vroegtijdige beëindiging.
Tegenvallende omzet
De BV heeft nog gewezen op de selectieleidraad uit de aanbesteding, waarin de Provincie haar als prognose een jaarlijkse omzet van € 500.000 heeft voorgehouden. Zoals hierboven aangegeven viel de omzet in de praktijk tegen. In 2018 werd immers slechts 69% van de prognose gerealiseerd en in 2019 zelfs nog minder. Voor de tegenvallende omzet wilde de BV gecompenseerd worden door de Provincie. Het hof is daar echter niet in meegegaan.
In dit kader overwoog het hof wél dat er sprake is van een raamovereenkomst waarbij de Provincie geen verplichting heeft om opdrachten te verstrekken. De prognose ging bovendien uit van exploitatie van twee tramlijnen, waaronder de Uithoflijn die pas in december 2019 in gebruik werd genomen. De mogelijkheid dat de BV haar investeringen niet zou terugverdienen is door haar aanvaard en behoort volgens het hof tot het normale ondernemersrisico.
Op zichzelf zijn dit valide overwegingen. Het is wel de vraag waarom het contractueel overeengekomen opzeggingsrecht en het ontbreken van een verplichting om opdrachten te verstrekken slechts zijn aangehaald om de schadevergoedingsplicht te beperken. Deze omstandigheden hadden ook kunnen onderbouwen dat er geen sprake is van onrechtmatige opzegging.
Consequenties van tussentijdse beëindiging raamovereenkomst
De constatering dat een opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (een zeer hoge drempel) is gebaseerd op alle feitelijke omstandigheden. Zonder van het onderliggende dossier kennis te nemen is dat dus lastig te beoordelen. Wel kan uit dit arrest de les worden getrokken dat een opzeggingsbeding de opdrachtgever geen carte blanche geeft om de overeenkomst op te zeggen zonder rekening te houden met de redelijke belangen van haar opdrachtnemer.
Dat het hier een raamovereenkomst betreft waarbij de opdrachtgever geen verplichting heeft om opdrachten te verstrekken, was daarbij voor het hof kennelijk geen factor. Wel betrok het hof deze omstandigheid in haar afwijzing van een schadevergoeding wegens tegenvallende omzet. Ondanks dat de BV toch enige houvast zou moeten kunnen ontlenen aan de omzetprognose van de Provincie, meent het hof dat de tegenvallende omzet behoort tot het normale ondernemersrisico.
De opzegging (conform het overeengekomen opzeggingsbeding) met een opzegtermijn van zes maanden blijkt het hof dan weer niet tot het ondernemersrisico van de BV te rekenen. De redelijke vergoeding voor beëindiging van de raamovereenkomst behelst volgens het hof de helft van de nog te verwachten winst over het volledige restant van de looptijd, oftewel achttien maanden. Zo ontvangt de BV dus in feite winst over een periode die langer is dan de opzegtermijn waarmee zij akkoord ging.
Conclusies
Het arrest biedt handvatten voor de begroting van schadevergoeding in geval van onrechtmatige opzegging van een duurovereenkomst. Tegelijkertijd toont dit arrest aan dat het dubbeltje ook de andere kant op kan vallen. Zo vond de rechtbank de opzegging, in tegenstelling tot het hof, nog wél rechtmatig. Ook zou de onderbouwing van het hof om de vordering wegens tegenvallende omzet af te wijzen, niet hebben misstaan bij een afwijzing van de vordering wegens onrechtmatige opzegging.
Tot slot rijst de vraag wat er zou zijn gebeurd als de Provincie de raamovereenkomst niet zou hebben opgezegd, maar deze eenvoudigweg zou hebben uitgediend zonder nieuwe opdrachten aan de BV te verstrekken. Volgens de zienswijze van het hof zou er geen vordering bestaan wegens tegenvallende omzet – dit wordt gezien als het normale ondernemersrisico. Van een redelijke vergoeding wegens onrechtmatige opzegging kan evenmin sprake zijn als er überhaupt niet wordt opgezegd.
Bij een raamovereenkomst voor bepaalde tijd verdient het dus aanbeveling om goed te overwegen of tussentijdse beëindiging wel verstandig is, of dat hierdoor een schadevergoeding betaald moet worden die bij een sluimerend voortbestaan van de raamovereenkomst mogelijk niet verschuldigd zou zijn geweest.