Op 23 mei jl. heeft Staatssecretaris Mona Keijzer in een brief aan de Tweede Kamer toegezegd dit najaar met een nieuw wetsvoorstel franchise te komen. Hiermee komt zij tegemoet aan het voornemen van het nieuwe kabinet, zoals neergelegd in het Regeerakkoord (p. 35), om aanvullende wetgeving op het gebied van franchise in te voeren om de positie van franchisenemers in de “pre-competitieve fase” te versterken. Eerder dit jaar heeft de Staatssecretaris tijdens een overleg met de Tweede Kamer aangekondigd niet achter de wettelijke verankering van de Nederlandse Franchise Code (NFC) te staan (p. 32 van het Kamerverslag).
Wat gaat er geregeld worden?
Nogmaals bevestigd in haar Kamerbrief, is de wettelijke verankering van een gedragscode van de baan. Hiermee zet Keijzer definitief een streep onder het wetsinitiatief van voormalig Minister Kamp van Economische Zaken. De Staatssecretaris zal dit najaar een wetsvoorstel publiceren dat een kader aanreikt voor vier deelgebieden in de relatie tussen franchisegevers en franchisenemers, die cruciaal zijn voor een evenwichtige verhouding in de samenwerking: 1) precontractuele uitwisseling van informatie, 2) tussentijdse wijziging van een lopende franchiseovereenkomst, 3) beëindiging van de franchisesamenwerking, en 4) het consultatie-overleg tussen de franchisegever en zijn franchisenemers.
Precompetitief of precontractueel?
Naast het noemen van de vier deelgebieden, geeft de Kamerbrief geen duiding aan de “pre-competitieve fase”. In het hierboven genoemde overleg heeft de Staatssecretaris aangekondigd te komen met nieuwe regelgeving voor de “pre-competitieve fase” in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Algemeen werd aangenomen dat met “pre-competitief” “precontractueel” werd bedoeld. Afijn, thans is duidelijk dat het wetsvoorstel een breder aantal onderwerpen zal bevatten. Door te noemen dat het haar opportuun lijkt “in regelgeving de genoemde deelgebieden van de nodige kaders te voorzien”, blijft in het midden in hoeverre de vier deelgebieden materieel zullen worden uitgewerkt in statutaire bepalingen. Hoewel zij dit niet zo benoemt, behoort een delegatiebepaling waarbij franchiseregelgeving nader bij AMvB kan worden bepaald, nog steeds tot de mogelijkheden. Omdat AMvB’s geen parlementaire toetsing behoeven, en als zij op basis van een wettelijke delegatiebepaling worden uitgevaardigd, de parlementaire toetsing in principe alleen de delegatiebepaling betreft en niet de inhoud van de AMvB, zou een dergelijke invulling dezelfde kritiek ontlokken als het vorige wetsontwerp. Aan dat wetsontwerp ontbrak democratische legitimiteit, naast andere kritiekpunten die meer in zelfregulering en de NFC waren gelegen, zoals bijvoorbeeld representativiteit en kwaliteit.
Vervolgstappen?
De Staatssecretaris ziet zich voor de uitdaging geplaatst “om effectieve bescherming te bieden waar deze nodig is om onbehoorlijke handelspraktijken tegen te gaan”, zo stelt zij in haar brief. Ze onderstreept tot slot het belang van een evenwichtige franchiserelatie: “tegelijkertijd wil ik maximaal ruimte geven aan samenwerking tussen ondernemers waar deze op evenwichtige wijze het belang van alle betrokkenen dient. Dit raakt aan verschillende rechtsgebieden en grote economische belangen.” Na de zomer wordt het voorstel tot wetgeving gepubliceerd, waarna een consultatieronde start.
Voor meer informatie over actuele ontwikkelingen op het gebied van franchise, distributie en agentuur, neem contact op met Martine de Koning, partner en advocaat van de sectie Commercial & International Trade.