Het thema duurzaamheid ontwikkelt zich voort binnen het vastgoed. Eerder schreven wij in dat kader over de energielabel C verplichting voor kantoorpanden en de energiebesparingsplicht. Ook de ROZ sluit aan bij de recente ontwikkelingen. Voorheen refereerde het model van de huurovereenkomsten van ROZ slechts aan duurzaamheid in een beperkt artikel, dat partijen enkel opdroeg om ‘elkaar te steunen’ in het behalen van gezamenlijke duurzaamheidsdoelstellingen. De ROZ heeft op 23 januari 2023 een nieuw model van de huurovereenkomst voor winkelruimte (bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW) gepubliceerd, waarin duurzaamheid in artikel 15 een veel prominentere aanwezigheid heeft gekregen[1].
Nieuw artikel duurzaamheid
In aanvulling op de algemene verplichting elkaar te ondersteunen in het behalen van duurzaamheidsdoelstellingen staat in artikel 15.1 van het model dat partijen in ieder geval de duurzaamheidsmaatregelen zullen treffen die zij bij het aangaan van de huurovereenkomst opnemen in een bijlage. In artikel 15 van het model speelt voornamelijk de energiebesparingsplicht een grote rol. Artikel 15.2 bepaalt dat partijen onderkennen dat energiebesparende maatregelen die objectief bezien binnen vijf jaar kunnen worden terugverdiend, moeten worden genomen op grond van het Activiteitenbesluit. Op basis van artikel 15.3 worden de energiebesparende maatregelen door en voor rekening van de huurder uitgevoerd, tenzij het maatregelen betreft die moeten worden genomen aan het casco (of casco-plus) van het gehuurde. Dat is mede gezien het overwegend verhuurdersvriendelijke karakter van de ROZ-modellen en de standaard onderhoudsverdeling niet heel verrassend.
Artikel 15.7 bepaalt dat de energiebesparende maatregelen die de huurder heeft uitgevoerd aan het einde van de huur niet door de huurder worden verwijderd of ongedaan gemaakt, tenzij de verhuurder anders aangeeft. Als de voorzieningen korter dan vijf jaar geleden zijn aangebracht, en dus nog niet geheel zijn terugverdiend, treden partijen in overleg over een redelijke vergoeding.
Rapportageverplichting
De huurder moet voor eigen rekening en risico voldoen aan de rapportageverplichting, dat volgt uit artikel 15.8. Dat houdt in dat de huurder eens per vier jaar aan het bevoegd gezag moet rapporteren over de getroffen maatregelen, een verplichting die volgens het Activiteitenbesluit op de ‘drijver’ van de ‘inrichting’ rust. Los van de vraag of dit erop duidt dat de huurder hiermee ook daadwerkelijk als de drijver van de inrichting wordt aangemerkt (dat is immers afhankelijk van de feitelijke situatie) komt de verantwoordelijkheid om te rapporteren op grond van de huurovereenkomst bij de huurder te liggen. In dat kader moet de verhuurder volgens artikel 15.8 op eerste verzoek van de huurder alle informatie met betrekking tot de door hem uitgevoerde maatregelen aan de huurder verstrekken.