Tijdens een bedrijfsuitje gooien werknemers lampolie op een nog hete barbecue. Het partycentrum waar het bedrijfsuitje plaatsvindt, brandt af. Het partycentrum stelt vervolgens een schadevordering in tegen de betrokken werknemers en hun werkgever(s).
Hoewel het gaat om activiteiten die buiten het kader van de gewone bedrijfsvoering vallen, wordt toch functioneel verband aangenomen tussen de gedragingen van de werknemers en de gebeurtenis die tot de schade heeft geleid. Het verwijt dat aan de leidinggevende die niets deed om de gedragingen van werknemers te verhinderen, kan worden gemaakt, speelt hierbij een rol. De risicoaansprakelijkheid van de werkgever voor gedragingen van zijn ondergeschikten strekt zich ook uit over dit geval. Voor zover vast komt te staan dat de werknemers aansprakelijk zijn voor de schade, zijn hun werkgevers eveneens aansprakelijk.
Feiten
In een partycentrum vond een bedrijfsfeest plaats waarbij in totaal 21 personen aanwezig waren. De groep bestond uit de feitelijk leidinggevende (en directeur) van twee vennootschappen (X) en uit werknemers van (een van de) vennootschappen met hun levenspartners. Het gezelschap had eerst gebowld en daarna werd in het partycentrum gebarbecued op een gasgestookte barbecue. Bij de barbecue waren tafels geplaatst met daarop onder andere olielampjes gevuld met lampolie. Aan de middelste tafel zaten enkele werknemers en X. Na de maaltijd gooiden twee of meer personen lampolie op het nog hete barbecuerooster, hetgeen vlammen veroorzaakte. Hierdoor ontstond direct een brand die grote schade veroorzaakte aan de gebouwen en de inrichting van het partycentrum. De brandverzekeraars van het partycentrum keerden bijna zes miljoen gulden uit.
Rechtbank
Het partycentrum startte twee afzonderlijke gedingen tegen 1) de vennootschappen en hun directeuren (hierna: de vennootschappen) en 2) de betrokken werknemers en vorderde vergoeding van schade voor zover deze niet door de brandverzekeraars was gedekt. Vervolgens werden zes vrijwaringszaken gestart. Onder meer riepen de vennootschappen en hun aansprakelijkheidsverzekeraar V de werknemers in vrijwaring op en riepen de werknemers de vennootschappen in vrijwaring op. De rechtbank behandelde zowel de hoofdzaken als de vrijwaringszaken gevoegd. Tijdens een comparitie van partijen in alle zaken werd overeengekomen het debat vooralsnog te beperken tot de vraag of (een van) de vennootschap(pen) als werkgever(s) van de betrokken werknemers op de voet van artikel 6:170 BW aansprakelijk waren voor de schade van het partycentrum. Veronderstellenderwijs werd er van uitgegaan dat de schade het gevolg was van een fout van (een of meer van) de werknemers. De rechtbank oordeelde bij tussenvonnis dat onvoldoende functioneel verband aanwezig was tussen het werknemerschap en de tot schade leidende gebeurtenis, zodat de vennootschappen niet in hun hoedanigheid van werkgever(s) aansprakelijk waren. De rechtbank bepaalde dat tussentijds hoger beroep van het tussenvonnis openstond.
Gerechtshof
De werknemers zijn in hoger beroep gekomen tegen het tussenvonnis. Het hof nam meerdere feiten en omstandigheden in overweging en oordeelde, anders dan de rechtbank, dat er wél relevant verband bestond tussen het werknemerschap van de betrokken werknemers en de schadeveroorzakende gedragingen. Het hof liet onder meer meewegen dat het om een jaarlijks bedrijfsuitje ging dat geheel was georganiseerd en betaald door de vennootschappen, dat de aanwezigen een bovengemiddelde hoeveelheid alcohol hadden gedronken en dat degenen die aan de middelste tafel zaten - waaronder X - elkaar hadden opgejuind om lampolie op de barbecue te gooien. Dat deelname aan het feest niet tot de taak van de werknemers behoorde en dat er ook geen (morele) verplichting bestond tot deelname, nam niet weg dat werknemers aanwezig waren vanwege hun werknemerschap en dat het bedrijfsfeest in het belang was van de saamhorigheid in het bedrijf, aldus het hof. Alle betrokkenen traden bovendien als een zekere eenheid naar buiten en mochten ook als eenheid door het partycentrum worden beschouwd. Het hof overwoog verder dat X in de beleving van de werknemers ook tijdens het bedrijfsuitje een zekere zeggenschap over hen had. Nu niet was gebleken dat X heeft geprobeerd te voorkomen dat olie op de barbecue werd gegooid, maar het er juist op leek dat deze mede daartoe had aangezet, was daardoor de kans op schade vergroot. Het hof oordeelde dat de vennootschappen aansprakelijk waren voor de schade, als zou komen vast te staan dat deze het gevolg was van een fout van (een of meer van) de werknemers. Het hof bepaalde dat tussentijds cassatieberoep van zijn arrest openstond.
Hoge Raad
De vennootschappen hebben cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad laat het oordeel van het hof dat de vennootschappen als werkgevers aansprakelijk zijn voor de gedragingen van de werknemers, in stand. De Hoge Raad oordeelt dat voor de beantwoording van de vraag of voldoende functioneel verband bestaat, gekeken moet worden naar alle relevante omstandigheden. Niet alleen het tijdstip en de plaats van de gedragingen, de aard van die gedragingen en de (eventuele) aan de werknemers ter beschikking gestelde middelen, maar ook andere omstandigheden kunnen van belang zijn. De Hoge Raad noemt hierbij expliciet de eventuele verwijten die een leidinggevende - formeel of materieel bevoegd tot het uitoefenen van zeggenschap - gemaakt kunnen worden. De Hoge Raad oordeelt vervolgens dat het hof op goede gronden heeft geoordeeld dat het vereiste functioneel verband tussen dienstbetrekking en schade aanwezig is. De Hoge Raad overweegt dat het feit dat de onderhavige fout buiten werktijd werd gemaakt, op een andere plaats dan waar de werknemers normaal gesproken hun taak verrichtten en dat die fout geen verband hield met de bedrijfsuitoefening van de vennootschappen of met aan de werknemers ter beschikking gestelde zaken of middelen, hier geen verandering in brengt. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep.