In Nederland geldt een breed scala aan regels op het gebied van het consumentenrecht. Daarbinnen is een belangrijke rol weggelegd voor de regels over oneerlijke handelspraktijken die het handelaren, kort gezegd, verbieden om zich ten opzichte van consumenten schuldig te maken aan met name misleidende en agressieve handelspraktijken (art. 6:193a BW e.v.). Op de naleving van de regels over oneerlijke handelspraktijken wordt toezicht gehouden door de Autoriteit Consument & Markt (hierna: ACM). Ook voor civielrechtelijke handhaving door concurrenten is echter een steeds belangrijkere rol weggelegd, in de zin dat concurrenten andere handelaren steeds vaker aanspreken op overtreding van de regels over oneerlijke handelspraktijken. Wat bij een analyse van de jurisprudentie op dit gebied opvalt, is dat er bij rechters nog veel onduidelijkheid bestaat over onder meer de grondslag voor dergelijke acties. Deze onzekerheid leidt ertoe dat concurrenten deze mogelijkheid nog relatief beperkt gebruiken, terwijl de regels over oneerlijke handelspraktijken ook hun belangen dienen.
In dit artikel bespreken Veerle van Druenen en Christoph Jeloschek de huidige stand van de rechtspraak en wat er naar hun mening nog moet veranderen om handhaving van de regels over oneerlijke handelspraktijken door concurrenten beter te faciliteren. Daartoe bespreken zij eerst de richtlijn die ten grondslag ligt aan de Nederlandse regels over oneerlijke handelspraktijken en de implementatie daarvan in Nederland . Vervolgens bespreken ze de ontwikkelingen op het gebied van handhaving van deze regels door concurrenten in Nederland, de stand van de rechtspraak en wat er naar onze mening verbeterd kan (en moet) worden. En sluiten af met een blik over de (oost)grens, waar handhaving van de regels over oneerlijke handelspraktijken al van oudsher bij concurrenten belegd is en een korte conclusie.