Als een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is het uitgangspunt dat alleen de vennootschap zelf aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Bestuurders van vennootschappen kunnen slechts in bijzondere omstandigheden persoonlijk, naast de vennootschap, aansprakelijk worden gehouden. De achtergrond hiervan is dat het primair de vennootschap is die handelt en dat bestuurders hun handelen niet in onwenselijke mate door defensieve overwegingen moeten laten bepalen.
Achtergrond
Bestuurders kunnen zowel aansprakelijk worden gehouden door de vennootschap zelf (intern) als door derden (extern). Voor interne bestuurdersaansprakelijkheid is vereist dat de bestuurder een ernstig verwijft treft ten aanzien van het vervullen van zijn taak. Voor externe bestuurdersaansprakelijkheid is vereist dat de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of in een concreet geval een dergelijk verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Daarvan zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen (het vereiste van objectieve wetenschap) dat hij namens de vennootschap een verplichting aanging wetende dat de vennootschap deze niet zou kunnen nakomen en ook geen verhaal zou bieden (de Beklamel-norm), ofwel de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (verhaalsfrustratie).
Voor externe bestuurdersaansprakelijkheid in het kader van verzekeringsuitkeringen zal het handelen en/of nalaten van de bestuurder ten aanzien van de (uitkering uit de) verzekering zodanig moeten zijn dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Uit eerdere rechtspraak blijkt dat bestuurders persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gehouden voor het ten onrechte aanvragen van verzekeringsuitkeringen, dat van bestuurders mag worden verwacht dekking onder een AVB-verzekering veilig te stellen als een voor die verzekering relevante aanspraak voorzienbaar is en dat een bestuurder niet zonder meer aansprakelijk is indien hij de uitkering onder een verzekering niet in één keer doorbetaald aan een schuldeiser. In een recente uitspraak van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch komen een aantal andere (met een verzekering verband houdende) omstandigheden aan bod.
Feiten
De aangesprokene is indirect bestuurder van een vennootschap die (in 2007) heeft geadviseerd en bemiddeld ter verkrijging van een financiering voor de aankoop van een lidmaatschapsrecht in een woonvereniging. Omdat die vennootschap de verschuldigde verzekeringspremie niet (tijdig) betaalt, schort de verzekeraar de dekking van de (in dit geval verplicht afgesloten) beroepsaansprakelijkheidsverzekering op.
Na opschorting van de verzekeringsdekking wordt de vennootschap aangesproken door een schuldeiser die meent dat de vennootschap geen passend financieel advies zou hebben gegeven en niet zou hebben voldaan aan zijn zorgplicht. Pas na melding van deze aanspraak aan de verzekeraar wordt voor de vennootschap duidelijk dat de verzekeringsdekking is opgeschort. Ook wordt de verzekering, in verband met het schadeverloop, per 1 januari 2014 door de verzekeraar opgezegd. In een procedure die wordt gevoerd voor de Rechtbank Midden-Nederland en het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, vordert de schuldeiser met succes een verklaring voor recht dat de vennootschap toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting in het kader van de aankoop en de financiering.
Vervolgens spreekt de schuldeiser de bestuurder van de vennootschap persoonlijk aan tot betaling van schadevergoeding. In eerste aanleg wijst de rechtbank de vordering af, kort gezegd omdat de bestuurder erin slaagt aan te tonen dat er een beroepsaansprakelijkheidsverzekering was afgesloten en omdat het te laat betalen van premie noch het te laat melden van schade onder de verzekering voldoende is voor persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder. In hoger beroep wordt over beide aspecten wederom een oordeel gegeven.
Afsluiten deugdelijke verzekering
Het eerste verwijt dat de bestuurder wordt gemaakt is dat hij geen deugdelijke, in de Wft voorgeschreven, beroepsaansprakelijkheidsverzekering voor de vennootschap heeft afgesloten. Volgens de schuldeiser is de verzekering ondeugdelijk omdat deze door de verzekeraar kon worden (en in dit geval ook is) opgezegd. Omdat de bestuurder hiervan, en dus van de ondeugdelijkheid van de verzekering, op de hoogte was, wist of behoorde hij te weten dat de vennootschap zijn verplichtingen niet zou kunnen nakomen en ook geen verhaal zou bieden als gevolg van daardoor optredende schade. Volgens de schuldeiser treft de bestuurder daarmee een voldoende ernstig verwijt en is persoonlijke aansprakelijkheid op zijn plaats.
Het hof gaat daar niet in mee. Het feit dat de vennootschap een beroepsaansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten die ten tijde van de advisering van kracht was, volstaat om aan te tonen dat de vennootschap voldoende verzekerd was voor beroepsaansprakelijkheid.
Uit de overwegingen van het hof blijkt dat onder meer relevant is welke activiteiten de betreffende verzekering dekt (die zullen verband moeten houden met het uitgeoefende beroep) en de hoogte van de verzekerde bedragen (die zullen voor financiële dienstverleners moeten voldoen aan de vereisten van het AFM). Verder is het feit dat een verzekering kan worden opgeschort en/of opgezegd, niet voldoende om aan te nemen dat de verzekering de advisering van de vennootschap niet zou dekken en dus ondeugdelijk zou zijn. Het hof concludeert dat de schuldeiser het door hem gemaakte persoonlijke en ernstige verwijt aan de bestuurder niet voldoende heeft onderbouwd.
Premiebetaling en claimgedrag bestuurder
Het tweede verwijt dat de bestuurder wordt gemaakt is dat de verzekering geen dekking geeft als gevolg van het claimgedrag en/of het niet betalen van de verzekeringspremie door de (bestuurder van de) vennootschap. Ook zou de bestuurder na opschorting van de verzekering onvoldoende hebben ondernomen om alsnog dekking te realiseren. Wederom meent de schuldeiser dat dit verwijt voldoende ernstig is voor persoonlijke aansprakelijkheid: de bestuurder wist of had redelijkerwijze behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor daardoor geleden schade.
Opnieuw concludeert het hof dat de schuldeiser zijn stellingen niet voldoende heeft onderbouwd. Het hof overweegt dat het de taak is van een bestuurder om zijn bedrijfsorganisatie zodanig in te richten dat verzekeringspremies tijdig betaald worden en dat wordt voorkomen dat de dekking van de verzekering wordt opgeschort. In dit geval was het niet tijdig betalen van de premie het gevolg van een adreswijziging van de vennootschap. De vennootschap had deze wijziging echter wel doorgegeven aan haar verzekeringsmakelaar, en bovendien, zo meent het hof, is het niet tijdig doorgeven van een adreswijziging op zichzelf niet voldoende om een bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt te kunnen maken. Verder stelde de vennootschap jaarlijks wijzigingsformulieren op (die naar de verzekeraar werden gestuurd) en had de vennootschap een adequaat betalingssysteem (onder meer voor verzekeringspremies). Volgens het hof was de inrichting van de vennootschap daarom op orde.
Het hof gaat ook niet mee in de stelling dat de bestuurder onvoldoende zou hebben ondernomen om dekking onder de verzekering te bewerkstelligen, nu de bestuurder per e-mail aan zijn verzekeringsmakelaar (onderbouwd) had verzocht dekking te verlenen voor de aanspraak van de schuldeiser. Dat de bestuurder een procedure had moeten starten, wordt niet onderbouwd met de kans van slagen van een procedure. Bovendien is de aanspraak niet uitgesloten wegens het claimgedrag van de bestuurder van de vennootschap (als verzekerde), maar als gevolg van de niet tijdige betaling van de verzekeringspremie.
Conclusie
Bestuurders van een vennootschap kunnen slechts in bijzondere omstandigheden persoonlijk aansprakelijk worden gehouden voor (hun aandeel) in het handelen van de vennootschap. In dat licht moet de hierboven besproken uitspraak van het hof worden bezien. Uit de overwegingen van het hof kan worden opgemaakt dat de taak van de bestuurder vooral is gericht op het inrichten van de vennootschap. Naast de tijdige betaling van premie en het doorgeven van voor de verzekering relevante wijzigingen, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het voldoen aan (preventie)plichten uit de verzekeringsovereenkomst.