Wat is de invloed van de strafrechtelijke onschuldpresumptie in het civiele bewijsrecht?
De rechtbank heeft in een civiele procedure de stelling van geïntimeerde dat appellant hem in zijn knie heeft gestoken als vaststaand aangemerkt. Appellant had die stelling onvoldoende betwist. Ook merkte de rechtbank de (vaststaande) gedraging aan als een onrechtmatige daad.
Ondertussen was er ook een strafzaak tegen appellant gaan lopen. De strafkamer van de rechtbank Amsterdam heeft in die procedure bewezen verklaard dat appellant geïntimeerde in zijn knie heeft gestoken. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen dat strafvonnis, waardoor dat vonnis nog niet onherroepelijk is.
Ook tegen het civiele vonnis gaat appellant in hoger beroep. Daarin voert appellant aan dat van hem niet verwacht mocht worden dat hij in de civiele procedure zou vooruitlopen op strafrechtelijke verweren. In dat kader beroept appellant zich op de onschuldpresumptie.
Het hof gaat daar niet in mee. Volgens het hof volgt uit het beginsel van de strafrechtelijke onschuldpresumptie niet dat de civielrechtelijke regels van stelplicht en bewijslast niet van toepassing zijn op de gedaagde partij die tevens verdachte is in een strafzaak, in die zin dat van hem niet zou kunnen worden gevergd dat hij gemotiveerd verweer voert of dat aan het ontbreken daarvan niet de wettelijke gevolgen zouden mogen worden verbonden.
Klik hier om de hele uitspraak te lezen.