Nieuw arrest Hoge Raad inzake verzamelpandakte
De Hoge Raad heeft op 1 februari 2013 een arrest gewezen waarin wordt voortgebouwd op Dix q.q./ING. Verpanding waarbij de bank vorderingen van haar debiteur via een volmacht aan zichzelf verpandt is niet paulianeus, zo oordeelt de Hoge Raad.
Inleiding
In een op hoofdlijnen vergelijkbare casus bouwt de Hoge Raad in een nieuw arrest (LJN:BY4134) voort op het eerder gewezen standaardarrest Dix/ING. De Hoge Raad oordeelde daarin dat verpanden van vorderingen middels zogenaamde verzamelpandakten, waarin alle vorderingen van alle crediteuren van de bank in één document worden verpand, geoorloofd is. In aanvulling op voornoemd arrest laat de Hoge Raad zich uit over de vraag of de stampandakte en de volmacht geregistreerd moeten worden, om de door de banken bedachte verpandingsconstructie te laten slagen.
Feiten
ING heeft een kredietfaciliteit ter beschikking gesteld aan VBR-Holland B.V. (“VBR”). Uit hoofde van de kredietdocumentatie, waaronder ook de algemene (bank)voorwaarden, rust op VBR de verplichting om al haar bestaande en toekomstige vorderingen op derden aan ING te verpanden. Aan deze verplichting wordt door VBR uitvoering gegeven door periodiek via een door ING opgesteld formulier een pandrecht op deze vorderingen te vestigen.
In strijd met de kredietdocumentatie verkoopt de bestuurder van VBR gedurende de looptijd van het krediet alle activiteiten van VBR via een activa/passiva-transactie aan een derde. ING ziet dientengevolge haar verhaalsmogelijkheden verdwijnen. ING verzoekt VBR om haar een volmacht te verlenen zodat zij – zelf – via een verzamelpandakte alle vorderingen van VBR op derden periodiek aan zichzelf kan verpanden, hetgeen gebeurt. Kort daarna gaat VBR failliet.
Onder verwijzing naar artikel 42 en 47 Faillissementswet (“Fw”) vernietigt de curator van VBR buiten rechte de volmachtverlening en de daarop volgende verpandingen door de verzamelpandakten met een beroep op de pauliana. ING wijst de vernietiging van de hand. De curator wendt zich tot de rechtbank, waar ING in het gelijk wordt gesteld. Via sprongcassatie leggen partijen het geschil vervolgens voor aan de Hoge Raad.
Volmachtverlening niet paulianeus
De Hoge Raad stelt voorop dat de onderhavige zaak op hoofdpunten overeenkomt met Dix/ING. Belangrijk verschil is echter dat de volmachtverlening bij Dix/ING reeds besloten lag in de kredietovereenkomst, terwijl in deze zaak pas later, op uitdrukkelijk verzoek van ING, een volmacht werd verleend. Verlening van deze volmacht vond bovendien plaats vlak voor het faillissement van VBR.
Het arrest Dix/ING is gewezen na het uitbrengen van de cassatiedagvaarding in onderhavige zaak. Dit heeft partijen ertoe gebracht om een deel van de cassatiemiddelen in te trekken. Kort samengevat resteerden de vragen (i) of de volmachtverlening paulianeus moet worden geacht op grond van artikel 42 dan wel artikel 47 Fw en (ii) of de stampandakte en de volmachtverlening bij de Belastingdienst geregistreerd dienen te worden om een geldige verpandingsconstructie tot stand te brengen.
Over het beroep van de curator op de artikelen 42 en 47 Fw is de Hoge Raad kort. Van een onverplichte rechtshandeling – zoals vereist voor toepasselijkheid van artikel 42 Fw – is geen sprake. De volmachtverlening door VBR aan ING moet worden beschouwd als een uitvoering van de in de kredietdocumentatie neergelegde verplichting tot verpanding. Artikel 47 Fw vindt volgens de Hoge Raad evenmin toepassing, nu de curator niet heeft aangetoond dat er sprake is geweest van de daarvoor vereiste samenspanning tussen VBR en ING.
Registratie stampandakte niet vereist
Achtergrond van vraag (ii) is een discussie die in de praktijk werd gevoerd n.a.v. het arrest Dix/ING. Een aantal schrijvers lazen in dit arrest een oordeel dat erop neerkwam dat zowel de stampandakte als de volmachtverlening geregistreerd moeten worden om rechtsgevolg te hebben.
Aan die onduidelijkheid maakt de Hoge Raad in dit arrest een einde. De Hoge Raad legt uit dat, wil een verpandingsconstructie rechtsgevolg hebben, het nodig is dat de eerdere datering vast staat van zowel de akte waarin de titel voor verpanding ligt besloten als de akte waarin de volmacht is verleend. In de zaak Dix/ING was aan die eis voldaan door registratie van de stampandakte, die ook de volmacht behelsde. Hieruit moet volgens de Hoge Raad echter niet worden afgeleid dat eerdere datering enkel op grond van registratie kan worden aangenomen. Indien die datering wordt betwist, ligt het in beginsel op de weg van de partij die zich op de akte beroept om de juistheid van die datering te bewijzen. De datering van de volmacht kan op elke als wettelijk bewijs toegelaten wijze worden aangetoond, waarbij een notariële akte en een bij de belastingdienst geregistreerde akte als dwingend bewijs gelden.
Conclusie
Met dit arrest zijn naar alle waarschijnlijkheid de laatste onduidelijkheden over de verpandingsconstructie uit de wereld geholpen. Dit laat uiteraard onverlet de discussie over de wenselijkheid van deze door de banken bedachte constructie met het oog op de belangen van de concurrente crediteuren. Dat is echter – zo oordeelt de Hoge Raad ook in dit arrest – een vraag voor de wetgever.
Lees hier het artikel: