Ruim baan voor Nijntje-parodie
Bespreking van het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 13 september 2011, LJN BS 7825
In een principiële zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 september 2011 geoordeeld dat Nijntje-parodieën zijn toegestaan. Het gaat onder meer om deze parodie:
Eerder stond de kort geding rechter al vijf van de zeven voorgelegde prenten toe. Het Hof trekt de grenzen nog ruimer: alle plaatjes waartegen Dick Bruna en zijn bedrijf Mercis bezwaar maakten kunnen volgens de rechter door de beugel. Het plaatje hierboven (‘nijn-eleven’) was op basis van het vonnis van de kort geding rechter uit 2009 niet toegestaan, maar het Hof oordeelt nu dat ook deze parodie een kennelijk humoristische en ironiserende bedoeling heeft. Het is niet nodig dat iedereen er om kan lachen. Ook dit plaatje mag dus op internet.
Het Hof overweegt: “De bedoeling van deze afbeeldingen, die in combinatie met de bijbehorende teksten in schril contrast staan met de oorspronkelijke figuur Nijntje, is onmiskenbaar het opwekken van de lachlust, waaraan niet afdoet dat lang niet iedereen de gewraakte afbeeldingen even grappig of gepast zal vinden. Het gaat hierbij om parodiërend gebruik, immers om nabootsingen in een enigszins gewijzigde vorm waardoor de figuur Nijntje tot voorwerp van de lachlust wordt gemaakt en waardoor de teneur van het oorspronkelijke werk op humoristische, overwegend ironische wijze wordt veranderd. Dat contrast wordt versterkt door de combinatie met de begeleidende teksten. Waar de teksten van Dick Bruna bij uitstek kindvriendelijk en geweldloos zijn, zijn de teksten bij de gewraakte afbeeldingen veelal grof en agressief. (…)
Zo is achtereenvolgens onder meer sprake van Nijntje in verband met een hardcore feest, stoned als een garnaal, een trancenicht, pep en hakkûh. Dat is evident parodiërend gebruik waarbij het werk zelf op de korrel wordt genomen en waarbij de spot er dik bovenop ligt. Dat gebruik is, objectief bezien, in overeenstemming met hetgeen naar de regels van het huidige maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd is, ook indien daarbij in aanmerking wordt genomen dat Bruna zich als geestelijk vader van Nijntje erdoor beledigd voelt (…).”
Het Hof stelt voorts dat niet iedere als ‘humor’ gepresenteerde associatie van Nijntje met drugs, seks, terrorisme, racisme, of andere onderwerpen die niet als ‘braaf’ worden beschouwd, een toelaatbare parodie oplevert. Er zijn grenzen. De vrijheid tot parodiërend gebruik wordt begrensd door de redelijkheid en de regels van het maatschappelijk verkeer. Per voorkomend geval moet worden beoordeeld of die begrenzing in acht is genomen. Het Hof acht die grenzen hier niet overschreden. En bij een geslaagd beroep op de parodie-exceptie kan geen beroep meer worden gedaan op het persoonlijkheidsrecht om de parodie alsnog te verbieden.
Het plaatje hierboven heeft, met behoud van de voor een parodie noodzakelijke herkenbaarheid van het origineel, voldoende afstand tot het origineel genomen om de parodie niet als een klakkeloze kopie aan te merken. Ten aanzien van de kennelijk humoristische en ironiserende bedoeling van de parodie geldt ook hier, aldus het Hof, dat niet nodig is dat iedereen erom kan lachen.
Het Gerechtshof oordeelt dat er geen sprake is van auteursrechtinbreuk, omdat de plaatjes onder de parodie-exceptie vallen. Mercis en Bruna hadden zich daarnaast ook op het merkenrecht beroepen. Het Hof wijst ook dat beroep af. Wegens de humoristische bedoeling, het ontbreken van concurrentiemotieven, de bewaarde afstand tot de merken en het ontbreken van verwarringsgevaar is sprake van een geldige reden.
De parodie-exceptie in het auteursrecht is een relatief nieuwe wettelijke regeling. Er was – tot nu toe – nog vrijwel geen jurisprudentie over. Dit arrest van het Hof geeft duidelijke richtsnoeren, die de praktijk de nodige ruimte geven. Al met al een mooie overwinning voor de vrijheid van meningsuiting.
Otto Volgenant heeft deze zaak behandeld voor Punt.nl, de partij die door Bruna/Mercis was aangesproken voor het op internet publiceren van de Nijntje-parodieën.