Niet informeren van werkgever over oprichting eigen concurrerende onderneming
Hof Amsterdam, 28 september 2010, zaaknr: 200.001.041/01
Feiten
Werkgever opereert op de markt voor industriële poedercoatings. Werknemer is op 1 februari 2002 bij Werkgever in dienst getreden als technisch manager. In de arbeidsovereenkomst is een concurrentie- en relatiebeding opgenomen dat Werknemer kort samengevat verbiedt om twee jaar na het beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst relaties van Werkgever te benaderen en/of Werkgever concurrentie aan te doen. Eind 2005 verslechterde de verhouding tussen partijen. Dit heeft ertoe geleid dat Werkgever op 20 januari 2006 Werknemer op non-actief heeft gesteld en medegedeeld dat zij tot een beëindiging van de arbeidsrelatie wilde komen op grond van disfunctioneren. Partijen hebben vervolgens over een beëindiging met wederzijds goedvinden onderhandeld en zijn op 13 februari 2006 overeengekomen dat werknemer een vergoeding van vijf maandsalarissen mee zou krijgen en dat het concurrentie/relatiebeding zou komen te vervallen. De arbeidsovereenkomst eindigt uiteindelijk middels een formele ontbinding per 1 maart 2006. In april 2006 komt Werkgever er achter dat Werknemer met ingang van 4 maart 2006 een eenmanszaak heeft opgericht die zich net als Werkgever richt op de op de markt van poedercoatings en daarmee een concurrent is van Werkgever. Werkgever vordert hierop primair wijziging van de beëindigingsovereenkomst in die zin dat het Werknemer op straffe van een dwangsom wordt verboden om gedurende twee jaar relaties van Werkgever te benaderen en subsidiair vernietiging van de beëindigingsovereenkomst op grond van dwaling dan wel bedrog. Werkgever voert hiervoor aan dat zij zou het concurrentiebeding niet zou hebben laten vallen als zij geweten had dat Werknemer voor zichzelf zou beginnen. Werknemer had Werkgever immers laten weten van plan te zijn om elders een baan te zoeken. De kantonrechter wijzigt de beëindigingsovereenkomst in de gevraagde zin. Werknemer gaat tegen dit oordeel in hoger beroep.Oordeel Hof Amsterdam (Het Hof)
De vraag die in deze procedure centraal stond, is of de beëindigingsovereenkomst geheel of gedeeltelijk vernietigbaar is wegens een wilsgebrek aan de zijde van Werkgever omdat Werknemer Werkgever in het kader van de tussen partijen gevoerde onderhandelingen over de beëindiging, had behoren in te lichten over het feit dat hij doende was een eigen onderneming op te richten die Werkgever mogelijk concurrentie zou aandoen. Het Hof beantwoordt deze vraag, in tegenstelling tot de kantonrechter, ontkennend. Uitgangspunt moet naar het oordeel van het Hof zijn dat een werkgever die een werknemer in het kader van een regeling over het einde van de arbeidsrelatie ontslaat uit de verplichtingen uit een concurrentiebeding en/of een relatiebeding, bewust het risico aanvaardt dat de desbetreffende werknemer na afloop van het dienstverband hetzij voor een nieuwe werkgever hetzij voor een eigen bedrijf relaties van die werkgever benadert en/of die werkgever concurrentie aandoet. Dit geldt te meer nu het initiatief voor beëindiging bij Werkgever lag en Werknemer bij het sluiten van de beëindigingsovereenkomst nog niet geheel zeker was over of hij de financiering van zijn eigen onderneming rond zou krijgen.Tips voor de praktijk
- Uit deze uitspraak blijkt, dat een werkgever die expliciet overeenkomt dat het concurrentiebeding komt te vervallen, zich er goed bewust van moet zijn dat dit tot gevolg kan hebben dat hem vervolgens concurrentie aangedaan wordt. Het is daarbij in beginsel niet relevant of de werknemer op het moment van het sluiten van de overeenkomst zulke activiteiten al aan het voorbereiden was, maar niet heeft medegedeeld.
- In het kader van de onderhandelingen over een beëindigingsvergoeding, kan over het algemeen wel van een werknemer worden verwacht dat hij zijn werkgever informeert over een concreet uitzicht op een nieuwe baan of indien hij verwacht op korte termijn inkomsten uit een eigen op te richten onderneming te genereren. Werkgever kan hiertoe in de beëindigingsovereenkomst opnemen dat hij er bij het sluiten van de overeenkomst vanuit gaat dat de werknemer geen (concreet) uitzicht heeft op een andere baan.