Continuation of Employee Co-Governance in the Event of Transfer of Undertaking
3 December 2010
Voortbestaan van de medezeggenschap bij overgang van onderneming
Hof van Justitie EG 29 juli 2010, JAR 2010/217
Overgang van onderneming en de ondernemingsraad
Bij een overgang van onderneming kan onduidelijkheid bestaan over het voorbestaan van de ondernemingsraad (‘de OR’). Art. 6 lid 1 van de Richtlijn overgang van ondernemingen (‘de Richtlijn’) bepaalt dat als de overgedragen onderneming als eenheid blijft bestaan, ‘de positie en de functie van de vertegenwoordigers of de vertegenwoordiging van de bij overgang betrokken werknemers behouden (blijven) onder dezelfde voorwaarden als krachtens de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen of een overeenkomst voor het tijdstip van overgang bestonden, mits aan de voorwaarden voor een werknemersvertegenwoordiging is voldaan.’ In Nederland is deze bepaling niet geïmplementeerd in de wet. Hierdoor is de positie van de OR bij een overgang niet altijd duidelijk. Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet op de ondernemingsraden (‘WOR’) volgt dat het uitgangspunt is dat de onderneming en de OR een ongedeelde eenheid vormen. Indien de onderneming van de vervreemder na de overgang blijft bestaan, blijft ook de OR bestaan. Is na de overgang geen sprake meer van een te identificeren onderneming in de zin van de WOR, dan houdt de OR echter op te bestaan. In een zaak in Spanje, had de Spaanse rechter behoefte aan uitleg van het begrip “eenheid” in de zin van art. 6 lid 1 van de Richtlijn en ging te rade bij het Europese Hof van Justitie (het ‘Europese Hof’).
De feiten uit het arrest
Eerst de feiten uit het arrest. In 2008 heeft de burgemeester van de Ayuntamiento de La Línea (Spanje) een reeks concessieovereenkomsten voor openbare diensten beëindigd waarvan de uitvoering tot dan toe was toevertrouwd aan vier particuliere ondernemingen. De betreffende diensten zijn overgenomen door de gemeentelijke administratie. Voor de werknemers verandert er weinig tot niets: zij hebben nog steeds dezelfde arbeidsplaatsen en dezelfde functies, werken op dezelfde werkplekken en onder het gezag van dezelfde rechtstreekse leidinggevende. Ook hun arbeidsvoorwaarden zijn ongewijzigd. De enige wijziging is dat de hoogste verantwoordelijken nu de wethouders of de burgermeester zijn. Na de overgang hebben de werknemersvertegenwoordigers bij de gemeente een verzoek ingediend om toekenning van voor vertegenwoordigingsactiviteiten gereserveerde uren. De gemeente heeft de verzoeken afgewezen, omdat de werknemers door hun integratie in het personeelsbestand van de gemeente niet langer hun functie als werknemersvertegenwoordiger zouden uitoefenen. De betrokken vakbond heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij de Spaanse rechter, waarop de Spaanse rechter het Europese Hof een prejudiciële vraag heeft gesteld. De vraag houdt in of bij de concessieovergang de betreffende diensten zijn blijven voortbestaan in de zin van de Richtlijn, in welk geval de positie en functie van de werknemersvertegenwoordigers behouden blijft.
Het Europese Hof van Justitie over de uitleg van begrip ‘eenheid’
Het Europese Hof beantwoordt de prejudiciële vraag bevestigend. Het Europese Hof overweegt dat van voortbestaan als eenheid bij een overgang van onderneming sprake is wanneer de organisatorische bevoegdheden van de verantwoordelijken (leidinggevenden) van de overgegane entiteit hetzelfde blijven als vóór de overgang. Het begrip “organisatorische bevoegdheden” ziet op het op een relatief vrije en onafhankelijke manier kunnen organiseren van het werk binnen de entiteit ter voortzetting van haar eigen economische activiteit en, meer in het bijzonder, op de bevoegdheid om bevelen en opdrachten te geven, de taken te verdelen tussen de werknemers en te beslissen over de aanwending van materiële activa die haar ter beschikking staan. In beginsel is het niet relevant of de verantwoordelijken bovenaan in de hiërarchie niet meer dezelfde zijn. Dit is alleen anders als deze verantwoordelijken rechtstreeks de werkzaamheden van de werknemers gaan organiseren en zich dus in de plaats stellen van hun directe chefs, aldus het Europese Hof. Nu de eenheid (zelfstandig) is blijven bestaan, is ook de positie van de werknemersvertegenwoordiging behouden gebleven.
Conclusie
Dit is de eerste uitspraak waarin het Europese Hof het begrip ‘eenheid’ in de zin van art. 6 lid 1 van de Richtlijn uitlegt. Uit deze uitspraak blijkt dat indien er sprake is van overgang van onderneming telkens getoetst moet worden of de onderneming na de overgang als eenheid in de zin van de Richtlijn blijft bestaan. Als dat het geval is blijft ook de werknemersvertegenwoordiging zoals die voor de overgang van onderneming bestond, bestaan. De WOR bevat weliswaar diverse bepalingen die zien op het einde van bestaan van een OR of het einde van het lidmaatschap, maar bevat geen specifieke bepalingen over de overgang van medezeggenschap bij de overgang van onderneming. Uit deze uitspraak van het Europese Hof kan worden afgeleid dat Nederland in dat opzicht niet voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Richtlijn en dat de Nederlandse wet moet worden aangepast. Mocht zich in de tussentijd een probleem voordoen, dan is het denkbaar dat daar praktisch mee wordt omgegaan, bijvoorbeeld door de OR van de verkrijger aan te vullen met extra leden (vertegenwoordigers van de werknemers van het onderdeel dat is overgegaan) of het laten voortbestaan van twee medezeggenschapsorganen totdat er nieuwe verkiezingen zijn gehouden.