Hoge Raad 18 mei 2018
Een verzekeraar wijst dekking af na het afbranden van de woning van verzekerde. Het is de vraag of de verjaringstermijn is verstreken. De brand en de (afwijzings)discussie spelen in 2004 en 2005. In 2009 maakt verzekerde opnieuw aanspraak op dekking. De verzekeraar wijst opnieuw dekking af en beroept zich er daarbij onder meer op de dat contractuele en wettelijke verjaringstermijn van 3 jaar is verstreken. Verzekerde start een procedure en de zaak is inmiddels voor de tweede keer bij de Hoge Raad beland.
Twistpunt is ditmaal de vraag of het in 2006 ingevoerde verjaringsartikel 7:942 BW onmiddellijke werking heeft. Verzekerde betoogt van wel. Consequentie daarvan zou zijn dat de verzekeraar dekking via een aangetekende brief had moeten afwijzen om de verjaringstermijn überhaupt te laten starten. De Hoge Raad is het hier niet mee eens en verwerpt het cassatieberoep. Onmiddellijke werking van het zojuist genoemde artikel is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De wetsgeschiedenis maakt er geen melding van, het zou onevenredig hoge kosten voor de verzekeraar meebrengen en de rechtsbescherming van verzekerden is in dit kader niet in het gedrang.
De discussie toont aan dat het van groot belang is om de verjaring van een claim onder een verzekeringsovereenkomst in de gaten te houden. De termijn wijkt namelijk af van de gebruikelijke verbintenisrechtelijke verjaringstermijn en op grond van art. 7:942 BW dienen bepaalde formaliteiten in acht genomen worden. Wilt u hier meer over weten? Aarzel dan niet om contact met ons op te nemen.