Hoge Raad 19 juli 2019
In een procedure die aanhangig is bij de Rechtbank Noord-Nederland vorderen – kort gezegd – bewoners uit de provincie Groningen schadevergoeding vanwege aardbevingsschade. De rechtbank stelt prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over grondslagen voor aansprakelijkheid en schadevergoeding.
De vorderingen richten zich tot de Staat, tot de NAM en tot bedrijven waarin zij deelnemingen hebben en die economisch profiteren van de aanwezigheid van het aardgas. De bewoners vorderen vergoeding van hun materiële en immateriële schade die het gevolg is van de aardbevingen die worden veroorzaakt door de gaswinning. De vorderingen tegen de NAM c.s. zijn gegrond op haar hoedanigheid van exploitant van mijnbouw (art. 6:177 lid 1 BW); de staat wordt een onrechtmatige daad verweten door nalatigheid om passende maatregelen te treffen om de gevaren tegen te gaan.
De Hoge Raad geeft in zijn prejudiciële arrest een aantal relevante oordelen:
- zowel de NAM als EBN, dat ook profiteert van de gaswinningen, is als aansprakelijke exploitant aan te merken krachtens art. 6:177 BW (respectievelijk lid 1 onder b en lid 2 van die bepaling);
- de Staat was bekend met de gevaren en had daarom – mede onder verwijzing naar Europese regelgeving – maatregelen moeten nemen om het gevaar van schade door gaswinning te voorkomen. Of dat voldoende is gedaan, is een vraag van feitelijke aard die de Hoge Raad overlaat aan het oordeel van de rechtbank;
- art. 6:177a BW behelst een vermoeden dat schade aan gebouwen in dit gebied in Groningen wordt veroorzaakt door exploitatie van het mijnbouwwerk, indien – samengevat – de schade naar haar aard redelijkerwijs het gevolg kan zijn door beweging van de bodem als gevolg van de gaswinning. Dit vermoeden kan worden ontzenuwd. Normaal is daarvoor voldoende om “twijfel te zaaien”. Binnen deze specifieke bepaling moet echter, om het vermoeden te ontkrachten, tegenbewijs worden geleverd dat de schade niet door de gaswinning komt;
- de schade die bewoners lijden door waardevermindering van de woning als gevolg van toekomstige bodembeweging(en) laat zich nog niet begroten;
- dat geldt wel voor de schade die de bewoners lijden vanwege gederfd woongenot. Gederfd woongenot is ook een vorm van vermogensschade;
- ‘aardbevingsschade’ kan zich ook manifesteren in geestelijk letsel (immateriële schade), maar dan moeten bewoners wel kunnen aantonen dat dit geestelijk letsel daadwerkelijk aanwezig is en het gevolg is van de bodembewegingen. Het is onvoldoende om te stellen dat men in het gebied woont en dat men ter onderbouwing verklaart welke invloed de bodembewegingen hebben op de persoonlijke levenssfeer.
Het is aan de rechtbank om de antwoorden op deze prejudiciële vragen te vertalen naar de voorliggende feiten en omstandigheden. Het zal daarbij nog interessant zijn hoe men oordeelt over de vraag of de Staat passende maatregelen heeft genomen om schade door de aardbevingen en gaswinning te voorkomen. Wij blijven dat natuurlijk voor u in de gaten houden.
Mocht u vragen hebben over dit arrest en de uitwerking ervan, aarzelt u dan niet om contact met ons op te nemen.
Klik hier voor de uitspraak:
Gaswinning in Groningen. Over aansprakelijkheid, de rol van verschillende partijen en (im)materiële schade