Hoge Raad 6 juli 2018
X is bestuurder en enig aandeelhouder van A. Y is bestuurder en enig aandeelhouder van B. X en Y houden ieder 50% van de aandelen in C, die op haar beurt alle aandelen houdt in D.
Op een gegeven moment verstrekt B een geldlening aan C. Niet veel later ontstaat er een geschil tussen partijen. Er vindt vervolgens een mediationsessie plaats tussen enerzijds A en D en anderzijds B. Daarbij komen partijen tot afspraken.
Onderdeel van de afspraken is dat A de aandelen in C zal kopen van B en dat de lening zal worden terugbetaald door A. Vervolgens krijgt A de (her)financiering van de geldlening en de koopprijs van de aandelen niet rond. D wordt daarna failliet verklaard. B stelt zich tevens op het standpunt dat X persoonlijk een verwijt valt te maken vanwege zijn handelen ten opzichte van B en dat hij verplichtingen voor A is aangegaan terwijl hij wist dat deze niet zouden worden nagekomen en dat A geen verhaal zou bieden voor de daardoor ontstane schade (Beklamelverwijt).
Het hof is van oordeel dat van een persoonlijk ernstig verwijt geen sprake is. De Hoge Raad casseert. Redengevend daartoe is dat het hof heeft verzuimd om in te gaan op alle stellingen van B omtrent het gestelde persoonlijk ernstig verwijt van X. Zo is het hof onder meer niet ingegaan op de stelling van B dat X onnodig heeft aangestuurd op het faillissement van D, onjuiste dan wel onnodig ongunstige cijfers heeft voorgelegd aan de bank bij de financieringsaanvraag, waarbij A ook elk overleg over de financiering met B heeft geweigerd. Het verwijzingshof zal deze stellingen alsnog in haar beoordeling moeten gaan betrekken. Het is dus (nog) niet uitgesloten dat de bestuurder persoonlijk aansprakelijk zal worden gehouden.
Wilt u hier meer over weten? Aarzel dan niet om contact met ons op te nemen.
Klik hier voor de uitspraak:
Bestuurdersaansprakelijkheid: is het hof ingegaan op alle relevante stellingen van appellant?