Hoge Raad bevestigt rechten werknemers bij overgang van onderneming
De kogel is door de kerk. De Hoge Raad heeft op 5 april 2013 zijn langverwachte arrest gewezen in de zaak Albron Nederland / FNV Bondgenoten c.s. Daarin wijst de Hoge Raad het cassatieberoep van Albron af en bevestigt het eerdere arrest van het Hof Amsterdam.
Waar ging deze zaak ook alweer over?
In 2005 heeft Heineken Nederland haar cateringactiviteiten uitbesteed aan Albron. De cateringmedewerkers waren in dienst van de personeelsvennootschap Heineken Nederlands Beheer en permanent gedetacheerd bij Heineken Nederland. Albron neemt weliswaar de cateringmedewerkers in dienst, maar onder toepassing van aanzienlijk slechtere arbeidsvoorwaarden.
De cateringmedewerkers, gesteund door FNV Bondgenoten, menen dat sprake is van overgang van onderneming in de zin van artikel 7:663 BW. Dit artikel vormt de implementatie van een Europese richtlijn. Zij stellen dat hun arbeidsovereenkomst van rechtswege is overgegaan naar Albron en dat zij aanspraak houden op hun oude arbeidsvoorwaarden. Albron stelt hiertegenover dat artikel 7:663 BW vereist dat de cateringmedewerkers een arbeidsovereenkomst hebben met de uitbestedende partij en daar is geen sprake van.
Uitleg richtlijn
Wat volgt is een jarenlange procedure waarin het Hof Amsterdam het Hof van Justitie van de EU uiteindelijk om uitleg van de richtlijn vraagt. Op de uitleg van het Europese Hof zijn wij in een eerder artikel ingegaan (zie ‘Albron; over de vervreemder, de arbeidsbetrekking en de beschermingsgedachte’). Kort gezegd is het Europese Hof van oordeel dat de richtlijn er niet aan in de weg staat dat in een geval als dit de niet-contractuele werkgever waarbij de werknemers permanent zijn tewerkgesteld eveneens onder de werking van de richtlijn valt.
Het Hof Amsterdam heeft vervolgens op basis van dit antwoord artikel 7:663 BW aldus uitgelegd dat Heineken Nederland kan worden beschouwd als werkgever in de zin van die bepaling, met gevolg dat de rechten en verplichtingen van Heineken Nederland zijn overgegaan op Albron. Het hof heeft daarbij uitdrukkelijk overwogen dat er geen grond was om af te wijken van het uitgangspunt dat de rechter gehouden is om nationale wetgeving richtlijnconform te interpreteren.
Richtlijnconforme interpretatie
In cassatie staat dit laatste aspect centraal. Albron stelt dat het Hof Amsterdam de grenzen van richtlijnconforme interpretatie heeft overschreden. Het oordeel van het hof zou namelijk neerkomen op een uitleg ‘contra legem’ (in strijd met de Nederlandse wet) en strijdig zijn met het rechtszekerheidsbeginsel. De Hoge Raad verwerpt deze stellingen. Op basis van de wetsgeschiedenis moet namelijk aangenomen worden dat de wetgever niet heeft willen afwijken van de richtlijn. De Hoge Raad benadrukt in dit verband dat de bewoordingen van een wetsbepaling niet altijd beslissend zijn voor de uitleg daarvan. In dit geval komt gelet op de bedoeling van de wetgever aan de (van de richtlijn afwijkende) bewoordingen minder betekenis toe. Het hof heeft volgens de Hoge Raad dus terecht artikel 7:663 BW richtlijnconform geïnterpreteerd. Dit betekent dat het feit dat de cateringmedewerkers tijdens de overgang van onderneming niet bij die onderneming in dienst waren, niet aan de toepasselijkheid van artikel 7:663 BW in de weg staat.
Gevolgen
Er bestaat nog veel onduidelijkheid over de gevolgen van het Albron-arrest voor bijvoorbeeld payrolling, uitzendkrachten en gedetacheerde werknemers. Zie ook ons eerdere artikel (Zie ‘Albron; over de vervreemder, de arbeidsbetrekking en de beschermingsgedachte’) waarin wij getracht hebben een antwoord op verschillende vragen te geven. In ieder geval dient bij concernverhoudingen ermee rekening te worden gehouden dat ook medewerkers die permanent gedetacheerd zijn van rechtswege mee over kunnen gaan bij uitbesteding van hun werkzaamheden.