Verhouding uitzendbureau en inlener bij schade veroorzaakt door uitzendkrachten
Als uitzendkrachten bij de inlener schade veroorzaken door een ondeugdelijke uitvoering van hun werkzaamheden rijst de vraagt of het uitzendbureau hiervoor aansprakelijk is. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft deze vraag op 4 maart 2008 ontkennend beantwoord.
Casus
Het uitzendbureau heeft met de inlener een uitzendovereenkomst gesloten en een drietal uitzendkrachten aan de inlener beschikbaar gesteld. De inlener weigert een deel van de rekening van het uitzendbureau te betalen. Volgens de inlener zouden de uitzendkrachten ondeugdelijk werk hebben verricht. De inlener vordert vergoeding van de hierdoor geleden schade. De rechtbank wijst deze vordering af, waarop de inlener hoger beroep aantekent.Oordeel Gerechtshof bij arrest van 4 maart 2008
In hoger beroep baseert de inlener zijn vordering op wanprestatie van het uitzendbureau. De inlener stelt zich primair op het standpunt dat het uitzendbureau niet heeft voldaan aan zijn verplichting om ervoor te zorgen dat de uitzendkrachten hun werkzaamheden op deugdelijke en vakbekwame wijze zouden uitvoeren. Het Gerechtshof verwerpt dit standpunt. Het is van oordeel dat de inlener niet heeft betwist dat de uitzendkrachten op zichzelf voldoende vakbekwaam zijn. Verder oordeelt het Gerechtshof dat een dergelijke verplichting ook naar haar aard niet voortvloeit uit een uitzendovereenkomst als de onderhavige, die ertoe strekt personeel ter beschikking te stellen aan de inlener, waarbij de uitzendkracht onder toezicht en leiding van de inlener arbeid verricht. De inlener heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat het uitzendbureau in dit geval verantwoordelijk was voor een juiste uitvoering van de werkzaamheden. Ook verwerpt het Gerechtshof het subsidiair ingenomen standpunt van de inlener dat het uitzendbureau op grond van artikel 6:170 BW (aansprakelijkheid van de werkgever voor schade aan een derde toegebracht door een ondergeschikte) aansprakelijk is. Door een buitenstaander kunnen zowel het uitzendbureau als de inlener aansprakelijk worden gesteld. Echter, in de onderlinge verhouding tussen het uitzendbureau en de inlener berust het risico voor de gevolgen van door uitzendkrachten gemaakte fouten primair bij degene die de feitelijke zeggenschap had, de feitelijke leiding gaf en het feitelijk toezicht uitoefende. Dat was de inlener, die daarom niet als een derde in de zin van artikel 6:170 BW kan worden beschouwd. De vordering dient dan ook te worden afgewezen, aldus het Gerechtshof.Tips voor de praktijk:
- Een inlener dient er bedacht op te zijn dat een verplichting voor het uitzendbureau om ervoor te zorgen dat uitzendkrachten hun werkzaamheden op deugdelijke en vakbewame wijze uitvoeren op zich zelf niet voortvloeit uit de uitzendovereenkomst. Het uitzendbureau verbindt zich door de uitzendovereenkomst tot het ter beschikking stellen van arbeid. Echter, indien de inlener kan bewijzen dat met het uitzendbureau is overeengekomen dat het uitzendbureau verantwoordelijk is voor een juiste uitvoering van de werkzaamheden, kan dit anders liggen. Het is daarom van belang de gemaakte afspraken hieromtrent schriftelijk vast te leggen.
- De inlener is, als hij de feitelijke zeggenschap heeft over de uitzendkrachten, de feitelijke werkopdrachten geeft en feitelijk toezichthouder is, niet als derde in de zin van artikel 6:170 BW te beschouwen. Dat betekent dat hij de schade in dat geval niet op die grond van het uitzendbureau kan verhalen. De inlener zou het uitzendbureau op grond van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) aansprakelijk kunnen stellen en in ieder geval een geschikte verzekering dienen af te sluiten.