Tevergeefs hoger beroep na schending verplichtingen jaarstukken
Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 4 februari 2020
De betrokken (indirect) bestuurders in deze zaak wordt (onder meer) onbehoorlijke taakvervulling verweten door de curator, omdat niet tijdig aan de administratie- en publicatieplicht van de jaarstukken is voldaan (art. 2:248 lid 2 BW). Via het wettelijke vermoeden dat hierdoor het faillissement is ontstaan, worden zij aangesproken voor het boedeltekort. Saillant detail is dat één van de betrokkenen strafrechtelijk veroordeeld is voor valsheid in geschrifte door de rechtspersoon, waarbij onder meer een verkeerd beeld is gegeven over de doorbetaling van subsidiegelden vanuit de Europese Commissie voor projecten waarbij de rechtspersoon betrokken was. In hoger beroep verweren de bestuurders zich onder meer met de stelling dat de late publicatie van stukken te wijten was aan het administratiekantoor. Ook zou de in die stukken beschreven staat van de rechtspersoon positief zijn geweest en zouden andere factoren de oorzaak vormen van het faillissement.
De grieven van de bestuurders slagen allemaal niet. Het hof oordeelt dat hetgeen de bestuurders aandragen niet voldoende is om het wettelijke vermoeden te ontkrachten. Het hof onderstreept daarbij dat het hoe dan ook de verantwoordelijkheid is van de rechtspersoon (en de bestuurders om daarop toe te zien) om de stukken tijdig te publiceren. Het gaat er bovendien juist om dat tijdig wordt gepubliceerd, zodat de al dan niet positieve staat vastgesteld kan worden door derden. Over wat de bestuurders hebben aangedragen over de andere oorzaken van het faillissement, oordeelt het hof kort gezegd dat dit onvoldoende onderbouwd is en niet kan leiden tot een ander oordeel over het wettelijke vermoeden. Daarmee staat de aansprakelijkheid op grond van art. 2:248 lid 1 BW vast. Ten overvloede wordt daarom ook nog aandacht besteed door het hof aan de onttrekking van gelden voor privédoeleinden, op grond waarvan (ook) aansprakelijkheid wegens onbehoorlijk bestuur op grond van artikel 2:248 lid 2 BW aangenomen kan worden. Het hof neemt aan dat dit mede een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest.
Op grond van de feiten lijkt het daarom een behoorlijke ‘uphill battle’ te zijn geweest van de aangesproken betrokkenen. Een verklaring voor de ogenschijnlijk tevergeefse poging ligt mogelijk in het aanzienlijke boedeltekort – het te betalen voorschot daarop bedraagt al 2 miljoen euro – en de mogelijkheid dat het verweten handelen weleens uitgesloten zou kunnen zijn van dekking onder een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering. Bestuurders moeten risico’s kunnen nemen in het belang van de rechtspersoon, maar mogen het niet te bont maken.
Wilt u hier meer over weten? Aarzel dan niet om contact met ons op te nemen!
Klik hier voor de uitspraak:
Tevergeefs hoger beroep na schending verplichtingen jaarstukken