Hoge Raad legt begrip ‘opzet’ uit bij mededelings- en informatieplichten verzekerde
Hoge Raad 21 februari 2020
Naar aanleiding van een vermoeden van fraude op een arbeidsongeschiktheidsverzekering, ontstaat er tussen verzekeraar en verzekerde een discussie of er opzet was tot misleiding en op welke wijze dit begrip dient te worden uitgelegd. Over de uitleg van opzet doet de Hoge Raad een interessante uitspraak.
De feiten in deze zaak zijn kort weergegeven als volgt. Verzekerde is directeur van een onderneming op het gebied van gevelreiniging en onderhoud. In 2002 heeft hij een arbeidsongeschiktheidsverzekering gesloten. Na een burn-out in 2005 meldt hij zich bij de verzekeraar. Die stelt de mate van arbeidsongeschiktheid eerst vast op 80-100%, waarna dit percentage geleidelijk aan wordt afgebouwd. Als verzekerde op enig moment geen uitkering meer ontvangt, spant hij een procedure tegen verzekeraar aan waarin hij een uitkering vordert op basis van het eerder vastgestelde percentage van 80-100% arbeidsongeschiktheid.
Nadat de rechtbank de vordering gedeeltelijk toewijst, ontvangt de verzekeraar informatie waaruit zij afleidt dat verzekerde de werkzaamheden voor zijn bedrijf in de tussenliggende periode had uitgebreid én dat hij verzekeraar daarover niet naar behoren had geïnformeerd. Dat is voor verzekeraar de aanleiding om de uitkeringen te staken en een procedure te starten waarin zij terugbetaling van de reeds betaalde uitkeringen vordert. Nadat deze vordering gedeeltelijk wordt toegewezen gaan beide partijen in appel. Het hof oordeelt dat er bij verzekerde geen opzet bestond om verzekeraar te misleiden, waarna het hof verzekeraar veroordeelt om met terugwerkende kracht uit te keren op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid.
Daarop gaat verzekeraar in cassatie, waarin zij in haar eerste middel aanvoert dat het hof het begrip ‘opzet de verzekeraar te misleiden’ als bedoeld in art. 7:941 lid 5 BW te beperkt heeft opgevat, omdat onder dat begrip ook de voorwaardelijke opzet zou vallen. Dit middel slaagt niet. De Hoge Raad zet uiteen dat art. 7:941 lid 5 BW (schending van de mededelingsplicht na schade) en art. 7:930 lid 5 BW (schending van de mededelingsplicht bij aangaan van een verzekering) op een vergelijkbare wijze regelen in welk geval de meest vergaande sanctie kan worden verbonden aan schending van een mededelingsplicht. Dat is voor de Hoge Raad de reden om aan de woorden ‘met het opzet de verzekeraar te misleiden’ in art. 7:941 lid 5 BW een vergelijkbare betekenis toe te kennen die het heeft in het kader van art. 7:930 lid 5 BW. Dit middel slaagt dan ook niet.
Omdat het tweede middel van de verzekeraar, waarin zij betoogt dat het hof ten onrechte heeft nagelaten gemotiveerd te beslissen op haar subsidiaire verweren, wel slaagt, vernietigt de Hoge Raad de uitspraak van het hof alsnog. Of verzekerde in dit geval daadwerkelijk heeft gehandeld met opzet de verzekeraar te misleiden blijft dus nog even de vraag. De belangrijkste les uit dit arrest is echter dat de Hoge Raad bevestigt dat de artikelen 7:930 en 7:941 BW op een vergelijkbare wijze dienen te worden uitgelegd. Een verzekeringnemer dient zowel bij het aangaan van de verzekering als tijdens de looptijd de verzekeraar juist te informeren.
Wilt u hier meer over weten? Aarzel dan niet om contact met ons op te nemen!
Klik hier voor de uitspraak:
Hoge Raad legt begrip ‘opzet’ uit bij mededelings- en informatieplichten verzekerde