Bestuurdersaansprakelijkheid (ook) door kennelijk onbehoorlijk bestuur ná mededeling van betalingsonmacht?
Hoge Raad 21 mei 2021
Deze uitspraak van de Hoge Raad heeft betrekking op art. 23 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000. Lid 3 van dit art. staat in het bijzonder centraal. Kort gezegd houdt lid 3 in dat als een bedrijf aan het bedrijfstakpensioenfonds mededeling heeft gedaan van het feit dat het niet tot betaling in staat is, de bestuurder daarvan aansprakelijk is wanneer aannemelijk is dat het niet betalen van de bijdragen het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur in de periode van drie jaar voorafgaande aan het tijdstip van de mededeling.
Uit de uitspraak volgt dat in het geval er een mededeling van betalingsonmacht is gedaan en de betalingsachterstand voortduurt, de aansprakelijkheid van een bestuurder ex art. 23 lid 3 Wet Bpf 2000 – anders dan de letterlijke tekst van het artikel suggereert – ook gebaseerd kan zijn op kennelijk onbehoorlijk bestuur dat heeft plaatsgevonden ná het tijdstip van de mededeling van betalingsonmacht. De in art. 23 lid 3 Wet Bpf 2000 genoemde periode van drie jaar wordt in dat geval berekend naar het moment waarop een mededeling van betalingsonmacht voor een specifieke bijdrage uiterlijk zou hebben moeten plaatsvinden als de eerdere mededeling van betalingsonmacht niet was gedaan.
Gezien het voorgaande ontkomt de bestuurder in kwestie niet zomaar aan aansprakelijkheid door te betogen dat de bestuurshandelingen na de door hem gedane mededeling van betalingsonmacht niet kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur.
Wilt u hier meer over weten? Aarzel dan niet om contact met ons op te nemen!
Klik hier voor de uitspraak:
Aansprakelijkheid bestuurder voor niet afdragen pensioenpremies