Als een werknemer bewijst dat hij gezondheidsschade heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werk, rust op grond van art. 7:658 lid 2 BW de bewijslast op de werkgever dat hij zijn veiligheidsverplichtingen is nagekomen, of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Ook kan de werkgever bewijzen dat het causaal verband ontbreekt tussen zijn schending van de veiligheidsverplichtingen en de door
de werknemer gestelde gezondheidsschade. Voordat aan de beoordeling van de door de werkgever getroffen veiligheidsmaatregelen wordt toegekomen is het in beginsel eerst aan de werknemer om te stellen en bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Bij beroepsziekten heeft de werknemer vaak grote moeite om te bewijzen dat hij schade heeft opgelopen in
de uitoefening van zijn werkzaamheden. Bij arbeidsongevallen ontstaat het letsel meestal onmiddellijk als gevolg van het arbeidsongeval; de val van een ladder, het steken van een hand in een machine, of bijvoorbeeld het uitglijden
op een natte vloer. Bij beroepsziektes ligt dit meestal anders.
De arbeidsrechtelijke omkeringsregel bij asbestblootstelling
21 juni 2018