Hoge Raad 14 december 2018
Door extreme sneeuwval stort een gebouw in. Dergelijke schade was in principe verzekerd. De verzekeraars doen echter een beroep op de uitsluitingsclausule voor constructiefouten. Er worden verschillende onderzoeken uitgevoerd naar deze stelling, maar de conclusies van deze onderzoeken zijn niet eenduidig. De rechtbank oordeelt dat uit de onderzoeken voldoende duidelijk naar voren komt dat er sprake was van een constructiefout. Volgens de rechtbank voldoen de verzekeraars daarmee aan de bewijslast die op hen rust bij het beroep op de uitsluitingsclausule. Het hof deelt deze mening echter niet en oordeelt dat er dusdanige vraagtekens gesteld kunnen worden bij de rapporten dat de verzekeraars níet in hun bewijslast zijn geslaagd. Hoewel de verzekeraars een cassatiemiddel richten tegen dit oordeel, is de Hoge Raad van mening dat dit een dermate feitelijk oordeel is dat dit cassatiemiddel dient te worden afgewezen op basis van art. 81 RO. Het oordeel van het hof – dat er dus op neerkomt dat de verzekeraars vanwege het niet eenduidige onderzoeksresultaat niet zijn geslaagd in de bewijslast bij het beroep op de uitsluitingsclausule – blijft dus in stand.
Dit arrest illustreert het belang van de vraag op wie de bewijslast, en daarmee het bewijsrisico rust. Het arrest laat ook zien dat het verrichten van onderzoek niet vanzelfsprekend tot een eenduidige uitkomst hoeft te leiden en dat rechter ook verschillend kunnen kijken naar die uitkomst. Dit zijn factoren die relevant zijn voor het inschatten van de procesrisico’s (van in dit geval de verzekeraars).
Wilt u hier meer over weten? Aarzel dan niet om contact met ons op te nemen.
Klik hier voor de uitspraak:
Bewijslast beroep op uitsluitingsclausule en niet-eenduidige uitkomst onderzoek
Bewijslast beroep op uitsluitingsclausule en niet-eenduidige uitkomst onderzoek
17 januari 2019