Bewijskracht proces-verbaal toezichthouder
In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘Afdeling’) van 7 februari 2018 is de Afdeling ingegaan op de bewijskracht van een proces-verbaal van een toezichthouder. De Afdeling herhaalt haar vaste lijn dat aan processen-verbaal die niet op ambtseed of -belofte zijn opgemaakt, minder bewijskracht toekomt, maar dat zij niet zonder betekenis zijn. De Afdeling acht in deze zaak voor de bewijskracht van de rapporten van belang dat het gedetailleerde verslagen betrof van de gemeentelijke toezichthouders, van wie niet is gebleken dat zij een belang hebben bij het onjuist vermelden van hetgeen zij hebben waargenomen. Betwisting is volgens de Afdeling op zichzelf onvoldoende om aan de juistheid van de processen-verbaal te twijfelen.
De bewijskracht van processen-verbaal die niet op ambtseed of -belofte zijn opgemaakt is dus zwakker dan die van een proces-verbaal dat dat wel is. Daarover is de vaste lijn van de Afdeling (bijvoorbeeld AbRvS 30 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2330) dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de juistheid ervan, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt.
Waarin ligt nu het verschil in bewijskracht tussen processen-verbaal die wel en die niet op ambtseed of –belofte zijn opgemaakt?
Is de overweging van de Afdeling dat de enkele betwisting van het proces-verbaal onvoldoende is voor de weerlegging ervan (r.o. 2.4) een onderscheidend criterium? Dat lijkt niet het geval te zijn, in beide gevallen zal de betwisting voldoende concreet onderbouwd moeten worden.
Interessant is de overweging van de Afdeling dat ‘niet is gebleken dat [de toezichthouders] een belang hebben bij het onjuist vermelden van hetgeen zij hebben waargenomen’ (r.o. 2.4). Zou dat anders zijn als het gaat om een proces-verbaal dat op ambtseed of –belofte is opgemaakt? Is het proces-verbaal in dat geval nog wel betrouwbaar genoeg om aan een besluit ten grondslag gelegd te kunnen worden?
En wat te denken van de overweging van de Afdeling dat het niet op ambtseed of -belofte opgemaakte proces-verbaal een gedetailleerd verslag van de toezichthouder betrof? De bewijskracht van het proces-verbaal neemt dus af naarmate daarin een minder gedetailleerd beeld van de bevindingen de toezichthouder wordt gegeven. Is dit dan anders voor op ambtseed of –belofte opgemaakte processen-verbaal? Dat lijkt moeilijk vol te houden. Ook daarin zal voldoende concreet gemaakt moeten worden dat de gestelde overtreding heeft plaatsgevonden.
Mogelijk is een aspect van onderscheidende betekenis de mate van opleiding of specialistische kennis van de toezichthouder. In de onderhavige zaak voerde het college aan de toezichthouders waren opgeleid voor het voeren van gesprekken zoals weergegeven in het proces-verbaal. Het is denkbaar dat het aspect van de opleiding of het specialisme van de toezichthouder iets is dat nagegaan moet worden als zijn bevindingen zijn neergelegd in een niet op ambtseed of –belofte opgemaakt proces-verbaal en dat dit als een gegeven beschouwd moet worden bij een proces-verbaal dat op ambtseed of –belofte is opgemaakt.
Conclusie: hoewel de lijn van de Afdeling over de bewijskracht van processen-verbaal die niet op ambtseed of –belofte zijn opgemaakt op het eerste gezicht helder lijkt, is het maar de vraag of die overwegingen wezenlijk anders uitpakken bij een proces-verbaal dat wél op ambtseed of –belofte is opgemaakt.