De rechtspraak vertoont een wisselend beeld daar waar het goedkeuring - en de voorwaarden waaronder dat kan geschieden - van het verzoek voor afwijkende huurbedingen betreft.1 In deze bijdrage staat de vraag centraal of binnen deze wisselvallige rechtspraak een lijn kan worden ontdekt ten aanzien van de vraag of er een verschil bestaat in de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de beoordelingsmaatstaf van artikel 7:291 BW al naar gelang de onderliggende rechtsverhouding waarbinnen partijen tot elkaar staan verschilt.2 Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds het geval waarin goedkeuring voor afwijkende huurbedingen wordt verzocht binnen een "zuivere huurrelatie" en anderzijds het geval waarin partijen mede uit hoofde van een andere overeenkomst (franchise-, exploitatie-, concessie etc.) van de beschermingsbepalingen wensen af te wijken. Voordat ik aan bespreking daarvan toekom zal ik achtereenvolgens eerst ingaan op (i) het wettelijke kader en toepassingsgebied, (ii) de procedure, (iii) voorkomende categorieën afwijkende bedingen waarna ik de beoordelingsmaatstaf in beide rechtsrelaties bespreek. Ik sluit af met de conclusie.
Goedkeuring van het afwijkend huurbeding
13 juni 2018
Een onderzoek naar de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de geldende maatstaf al naar gelang de onderliggende rechtsverhouding tussen partijen verschilt.